blijken te zijn, zou dit een zaak van groot belang zijn, omdat een bepaald principe dan door grootere waarschijnlijkheid min. of meerde waarde vaneen algemeen geldig principe zou verkrijgen. Het is inderdaad voor de practische voorlichting zeer belangrijk, welke principes als grondslagen van de bemestingsleer gelden. Volgens de oude wet van het minimum is een hoogere opbrengst uitsluitend te verkrijgen door de beperkende factor te verbeteren, hetgeen tot een vergrooting van de bemesting noopt; volgens het principe van het variabele weerstandsvermogen is een verbetering van andere factoren in staat niet alleen de opbrengst te verbeteren, maar zelfs de beperkende werking van dein het minimum verkeerende factor op te heffen. Het is dus duidelijk, dat de practische adviezen geheel afwijkend kunnen luiden, naarmate de voorlichter op het eene, of op het andere principe georiënteerd is.

Ook voor de beoordeeling van de door het grondonderzoek bepaalde waarden is het van belang, dat er geen vaststaande optima en grenswaarden bestaan, zooals het principe van de constante werkingsfactoren van Mitscherlich suggereert. Integendeel is het zeer goed mogelijk, dat een waarde, die in het eene geval geheel voldoende is voor het verkrijgen vaneen volledige oogst, ineen ander geval geheel onvoldoende zal blijken. Bepaalde grenswaarden (b.v. een pH 5.0, een P-getal 10) hebben daarom slechts een betrekkelijke, een gemiddelde, waarde; zij geven aan, dat in het ter beschikking staande materiaal een dergelijke waarde in doorsnee voldoende is voor het verkrijgen vaneen goede opbrengst. Behoorlijke zekerheid, dat dit in één bepaald geval ook zoo zal zijn, is niet aanwezig. Een vermeerdering van het proefveldmateriaal op allerlei grondtypen in Nederland is noodzakelijk, zoowel om deze gemiddelde grenswaarden nauwkeuriger te kunnen vaststellen, als ook om de zekerheid te bepalen, waarmee dergelijke gemiddelde cijfers voor bepaalde gevallen bruikbaar zijn. Samenvatting. Het verband tusschen de door het grondonderzoek bepaalde waarden en de opbrengst, dat grafisch weergegeven kan worden dooreen opbrengstkromme, is van belang voor een pactische waardeering van deze grootheden. Deze waardeering zal slechts mogelijk zijn op grond vaneen ruim proefveldmateriaal, aangezien het verband zeer gevarieerd is. Voor deze variatie is inde eerste plaats het feit aansprakelijk, dat geen enkele bodemgrootheid precies datgene uitdrukt, waarop de plant reageert. De methode heeft daardoor een zekere systematische fout, hier de biologische fout genoemd. Daarnevens is de verschillende wijze van reageeren van het gewas onder ongelijke condities oorzaak van belangrijke variaties. Als principes, welke de samenhang tusschen de bodemgrootheid en de opbrengst zouden kunnen beheerschen, worden genoemd (1) Liebig’s wet van het minimum volgens welk principe de opbrengst geheel van den in minimum verkeerenden factor afhankelijk is, en het optimum bij een des te hoogere waarde valt, naarmate de overige factoren gunstiger zijn en het uit deze deze wet afgeleide principe van de harmonische voeding. Verder (2) de wet van de constante werkingsfactoren van Mitscherlich', volgens welk principe de opbrengsten bij eenzelfde bodemwaarde, wat absolute grootte betreft.

825