de zeis door het gras wordt gehaald, varieert tusschen 6? en 70 graden, afhankelijk van begin, midden of eind van de slag. De slechtst voldoende zeis werd onder een veel grooter hoek gebruikt. Met een daarvoor gemaakte slinger stelde men vast, dat de gunstigste snijhoek tusschen 60 en 65 graden ligt. De snelheid van de zeis varieert van o tot 6 m/sec. in het midden van de slag. Men stelde vast, dat hoe sneller de zeis gaat, des te minder kracht het snijden vraagt. De snelheid van 6 m is echter ook weer niet te verhoogen De zeis met de meest rechte snijkant gaf het beste resultaat. 177. GAGEL, R. Versuche mit dem deutschen Mcihdreschbinder. Mitt fiirdte Landw. Jrg. 52, bh. 885—886. C37). Door het gebrek aan werkvolk op het platteland begint men zich voor de maaidorschmachine weer meer te mteresseeren. Er is in de laatste jarèn een veelbelovende vorm van deze machine ontwikkeld, waarvan nu vijf stuks naar volle tevredenheid werken. De machine bewerkt per uur ha en wordt getrokken en via de aftakas aangedreven door een 30—38 pk trekker. Bediening drie man, gewicht iqoo kg. De machine, zoowel als de meerijdende kafwagen zijn op luchtbanden gemonteerd. In een oogstperiode verwerkt de maaidorschmachine het graan van 75—100 ha en kan daarna nog stationnair worden gebruikt. Een groot voordeel is het verminderen van verliezen door korrelultval, die op 100 kg per ha worden begroot. De machine is belangrijk voor regenarme gebieden. Vooral gerst wordt goed verwerkt, en bij geschikt gekozen variëteit ook en haver. Rogge wordt minder goed verwerkt. Op geaccidenteerd terrein is de machine niet aan te raden. 178. HOPE, H. Eine neue' Kartoffelerntemaschine. D. Landw. Pr. Jrg. 64, bis. 505. ('37). Een nieuwe aardappeloogstmachine, die de aardappelen m een bak aflevert, wordt kort aangekondigd. Het opmerkelijke aan deze machine zijn twee grijpers, die de losgemaakte grondmassa in kleine gedeelten met groote snelheid over een zeef heenvoeren en daardoor de machine in staat stellen, de groote hoeveelheden te verwerken grond baas te woiden. De vier foto’s zijn helaas te onduidelijk om van de technische uitvoering een voldoend beeld te kunnen geven. 179. SCHLABACH, W. Kartoffelerntemaschinen. Die Technik in der Landw. B. 18, bh. 181—183. C37). De Schr. wijst erop, dat principieel nieuwe ideeen ten aanzien van aardappeloogstmachines nauwelijks te verwachten zijn, daar reeds zoo veel verschillende mogelijkheden geprobeerd zijn. Resultaat is slechts te verwachten van zorgvuldige vervolmaking van wat reeds als idee aanwezig is. De groote moeilijkheid wordt bij deze machines steeds door het taaie, de machine verstoppende loof, veroorzaakt. De schrijver wil daarom vooral zorgen, dat dit loof niet met de grond en de knollen wordt gemengd. Daartoe moet de grond aan de onderzijde van den losgeploegden grondbalk worden weggeschud. De moeilijkheid is een zeef te construeeren, die voldoenden grond kan verwerken. De mogelijkheden van afzeven van de grond zijn de volgende. 1. Een kettingrooster volgens het Kobilinsky-systeem. De capaciteit ‘is meestal veel te klein, zoodat men zeer lange zeefroosters moet gebruiken, of het rooster laten schudden, waardoor grond en loof zich met elkaar mengen. 2. Een zeef, zooals een strooschudder van een dorschmachine. Van groot belang is hierbij de uitbalanceering van de schuddende deelen. Het principe lijkt overigens veelbelovend. 3. Verschillende zeefvelden, die achter elkaar volgend met korte stooten naar achter en omhoog den grond zeven en de aardappelen naar achter transporteeren. Deze constructie wordt reeds op haar waarde onderzocht. 4. Een zeef, bestaande uit draaiende, verticaal achter elkaar geplaatste elliptische schijven. Als zeef werkt dit instrument goed, doch de aardappelen werden te erg beschadigd. 5. Zeven met hoog trillingsgetal en kleine uitslag. Slechts door met deze verschillende mogelijkheden te experimenteeren, kan men verder komen. 180. ERHARDT, L. en WOITSCHACH, W. Zur Entwickhing der Flachsraufmaschtne. Die Technik in der Landw. Jrg. 53, bh. 205—206. In dit artikel wordt verslag uitgebracht van een zeer interessante poging om een vlastrekmachine van groote werkbreedte te construeeren. Men stelde 'vast, dat bij het trekken van vlas door middel van riemen, waartusschen het vlas wordt vastgeknepen en door de schuin naar boven loopende stand van de riemen uit den grond wordt getrokken, de grootste werkbreedte tengevolge van de buigbaarheid van den'vlasstengel 30 a 40 cm is. Voor grooter breedte is men dus verplicht, verschillende elementen naast elkaar te schakelen. Elk element bestaat uit een plat, doosvormig lichaam met S-vormig gebogen zijkanten, die zoo worden geschakeld, dat de bolle

850