wachten productievermogen te beoordeelen, reeds door sommigen toegepast, maar het is niet aangetoond, dat zulks terecht geschiedt. Proefopzet. In het seizoen 1937—1938 was ik inde gelegenheid, deze kwestie nader te onderzoeken bij circa 400 jonge W.L. hennen in het proef hoenderpark der Oliefabrieken Calvé-Delft te Delft. In het voorjaar van 1937 werden hier broedeieren van verschillende herkomst uitgebroed en de kuikens werden op de normale wijze opgefokt. Het bleek, dat in sommige toornen van verschillende afstamming opvallend veel dieren voorkwamen met min of meer afwijkende oogen, hoewel noch de voeding, noch de huisvesting en de verdere behandeling afweek van die bij toornen van andere afstamming ,waarin slechts sporadisch afwijkende oogen werden gevonden. Het staat daarom m.i. wel vast, dat de oogafwijkingen, die in sommige groepen veelvuldig optraden, als een erfelijke eigenschap van deze stammen beschouwd moet worden *). De hennen, welke in dit onderzoek besproken worden, zijn te splitsen in 2 groepen, n.l. dieren van „stam D” en van stam W. „Stam D” is niet homogeen, wat de afstamming betreft; deze dieren zijn n.l. gebroed uit eieren, afkomstig van drie bedrijfjes, die dicht bij elkaar liggen en waarschijnlijk onderling veel relaties onderhouden, terwijl de omgeving, waarin zij voorkomen, er voor bekend staat, dat hier vrij veel W.L. hennen met bleeke oogkleur gevonden zouden worden. Daar er weinig verschil te constateeren viel tusschen deze drie soorten dieren, zijn zij samengevat als „Stam D”. De hennen van stam W zijn afkomstig uiteen geheel ander deel van het land en zooals nader ter sprake komt, verschillen zij sterk van de dieren van Stam D. Op 12 October 1937 werden de jonge hennen zorgvuldig op het gezicht en door betasten beoordeeld en alle dieren, die zwak of ziekelijk leken, eventueel aan gezwellen, vergroeiingen, of andere afwijkingen leden, werden verwijderd. Van de overige hennen werd aangeteekend: de kleur van de iris en de vorm en afteekening van den pupil. Wij zeggen hierbij gaarne dank aan den heer B. van Asperen Vervenne te ’s-Gravenhage, die zoo vriendelijk was, zijn assistentie te verleenen bij deze beoordeeling van de hennen. In totaal bleven nu 406 gezonde, normale hennen over (245 van stam D; 161 van stam W). Van deze 406 hennen hadden 284 stuks normale oogen, te weten: oranje-kleurige irissen en zuiver ronde, scherp begrensde pupillen. Bij 122 hennen werden oogafwijkingen geconstateerd. Gesplitst naar den aard der afwijking en naar het voorkomen aan één of beide oogen, werden de volgende aantallen afwijkingen gevonden: *) Zooals nader besproken wordt, zou ik de mogelijkheid, dat oog afwijkingen in het algemeen ook door andere, dan erfelijke, factoren veroorzaakt kunnen worden, open willen laten.

869