een hoeveelheid gerekend naar 90 kg per ha werd overeen vierjarige periode het volgende resultaat verkregen: geen Gülle 77-7 kg hooi per are in Januari zonder sneeuw 97.2 „ „ „ „ idem over de sneeuw 90.0 „ „ „ „ idem in Maart 89.7 „ „ „ „ idem in April 90.3 „ „ „ ~ Schr. meent, dat de werking van Gülle inde winter minder afhankelijk is van de weerfactoren dan in het voorjaar. Over beschadiging van de zode bij opdooien en weer bevriezen na aanwending wordt niets vermeld. Het gehalte aan onkruiden was niet merkbaar hooger dan bij de andere wijzen van aanwending. Aanwending in April, dus vrij laat, heeft voordeelen,. omdat het klavergehalte er niet merkbaar door gedrukt wordt en de voederwaarde van het hooi het gunstigst blijkt te zijn. De invloed van verdunning van de Gülle met water bleek zeer markant te zijn. Er werd echter zeer veel begierd, waardoor inde vier proefjaren 304.9 resp. 92.0, 66.4 en 107.9 kg N per ha werd gegeven. De opbrengsten waren: gem. geen Gülle 81.9 kg hooi per are onverdund 96.2 „ „ „ „ verhouding Gülle :water 1: 1 102.8 „ „. „ „ 1: 2.5 105.2 „ „ „ „ 1: 5 107-9 .. 1: 7.5 107.5 » » .. 1:10 107.8 „ „ „ „ 1:12.5 105 3 „ » » » 1:15 106.8 „ De conclusie is, dat verdunning met water aanbeveling zal verdienen; men moet er echter niet te ver mee gaan. De tijd van stalmestaanwending werd nagegaan door stalmest uitte rijden in Nov., in Febr. op bevroren grond, in Maart en in Mei na de eerste snede naar 30 ton per ha. De totale jaaropbrengsten waren 83.2, resp. 84.7, 82.7 en 75.5 kg per are. De laatste opbrengst was lager omdat hier de eerste snede niet meer van de stalmest profiteerde. De conclusie is, dat stalmestaanwending na de eerste snede niet aan te raden is en overigens de tijd van aanwending er weinig toe doet. H. J, F. 192. SPEREER, K. Die Steigerung des Eiweiszertrages der Wiesen durch reiche Stickstoffdüngung und oftmaligen Schnitt, unter besonderes Berücksichtigung der gesenkten Stickstoffpreise. Bodcnk. und Pflansenernahrung H. 52, Hjt '3/4, blz. 223—231. C3B). Het verslag bespreekt een groot aantal graslandproeven in Beieren aangelegd, waarbij door toepassing van stikstofmest en vroege maaitijd de jaarlijksche opbrengst aan eiwit verdubbeld kon worden. De gemiddelde meeropbrengsten waren: iste jaar 206 N geeft 614 kg ruw eiwit ; 2de jaar 119 N geeft 720 kg ruw eiwit. De stikstof komt dus niet voor de volle 100 % in het gras terug en het effect van de bemesting is vrij sterk uiteenloopend inde beide jaren. Niettemin blijkt, dat de bemestingskosten slechts Va tot Vz bedragen van de kosten, die noodig zouden zijn om het verkregen eiwit ineen andere vorm te verkrijgen. Schr. verdedigen daarom vooral het vroege maaien in verbinding met stikstofaanwending. H. J. F. 193. FRANKENA, H. J. Over stalhemesting op grasland I. Verslag van een zestal proefnemingen omtrent de tijd van aanwending van versche mest.. Versl. v. Landbk. Onderz. 44 (3) A, blz. 299—311. ('3B). Een zestal proeven op klei-, zand en veen over 1936 en 1937 met stijgende stalm.giften in combinatie met N. hoeveelheden gaven tot resultaat, dat aanwending van versche stalmest inde voorwinter belangrijk minder effect geeft dan latere aanwending. Zand- en veengrond toonden zich belangrijk dankbaarder voor een stalbemesting. Een groote hoeveelheid versche stalmest ineen keer is niet aan te raden vooral niet bij aanwending in het voorjaar. De stalmestwerking wordt geringer wanneer tegelijkertijd stikstofmest wordt aangewend; directe combinatie van deze beiden wordt niet aangeraden. Vergelijking van de werking van de stalmest met de stikstofmest in verband met de hoeveelheid gegeven stikstof in stalmest gaf het resultaat, dat circa 20 % tot werking is gekomen inde eerste snede. H. J. F.

925