waarde vertegenwoordigend van resp. 2.961.000 Gld en 5.570.000 Gld. Zooals ik reeds op een andere plaats heb uiteengezet, mag niet worden verwacht, dat deze cijfers ook inde toekomst zoo gunstig zullen zijn. Argentinië zal men van jaar tot jaar moeten beooideelen. Voor pootaardappelen is tot voor kort alleen Brazilië van beteekenis geweest. In dit land bestaan nog goede mogelijkheden voor uitbreiding van den afzet en het wil mij voorkomen, dat hier een regelmatiger afnemer van Nederlandsche pootaardappelen kan worden verkregen. De afzet van consumptieaardappelen is in Brazilië nooit groot geweest en er zijn ook geen factoren, die wijzen op een betere afzetmogelijkheid inde toekomst. De stad Rio de Janeiro behoort nog tot de beste afnemers in Brazilië. Vooral in Argentinië en Uruguay kwam zeer sterk naar voren, dat het Nederlandsche aardappelsortiment wel zeer eenzijdig is samengesteld. Witvleezige grootknollige rassen, met overigens goede eigenschappen, zouden in '36 en '37 in Argentinië en L ruguay een zeer goede kans hebben gemaakt. Thans is dit afzetgebied door andere landen veroverd. Vroeger werden in enkele provincies van ons land nog vrij veel z.g. witvleezige exportaardappelen geteeld, doch de betere financieele uitkomsten met enkele geelvleezige exportsoorten hebben de teelt van de witvleezige rassen doen verdwijnen. Zoo lang landen als België, Frankrijk, Italië en enkele andere de Nederlandsche geelvleezige pootaardappelen in voldoende hoeveelheden afnemen, behoeft de teelt van vrijwel geelvleezige rassen geen al te groote bezwaren op te leveren. Zoodra een of meer van deze landen geheel of grootendeels zouden wegvallen als afnemer, zou dit voor de Nederlandsche aardappelteelt catastrophaal kunnen worden. De Nederlandsche aardappelteelt kan in haar tegenwoordigen omvang en tegenwoordige intensiviteit alleen worden gehandhaafd bij voldoenden export van pootgoed en consumptieaardappelen. De Nederlandsche export is echter voor een groot deel afhankelijk van landen, waar men geelvleezige aardappelen teelt of consumeert. Hoewel aardappelen met lichtgeel vleesch meer en meer worden gegeten in landen, waar men vroeger uitsluitend witvleezige verlangde, zou het toch een geruststelling zijn, wanneer Nederland beschikte over een reserve aan witvleezige rassen. De pogingen, welke thans door de N.A.C., in samenwerking met den N.A.K., worden gedaan om de teelt van exportsoorten aan te moedigen, verdienen daarom m.i. ook aller waardeering en steun. Bij de pogingen om tot een ruimer sortiment te geraken, zal men twee wegen kunnen bewandelen. Men zal (zoo lang geen internationale bescherming van den kweekerseigendom dit bemoeilijkt of belet) gebruik kunnen maken van de buitenlandsche rassen, welke een goeden naam hebben verworven. Ik denk hierbij aan rassen als Up-to-date, Majestic, Kathadin, Green Mountain, waarvan echter drie het bezwaar bezitten, dat ze vatbaar zijn voor wratziekte. Door Denemarken en Estland is deze handelwijze met succes toegepast. Een tweede weg zal zijn, dat de Nederlandsche kweekers trachten de gewenschte witvleezige soorten te winnen. Deze weg is niet eenvoudig, omdat de Nederlandsche kweeker zich voortdurend een ander ideaal voor oogen stelt dan een Engelsche of Noord-Amerikaansche b.v.. Bovendien is de beoordeeling van de kwaliteit een

1009