ALLE VERANDERING IS GEEN VERBETERING.

wachten staan. Maarde landman verheugt zich minder over de vreugd, dan wel over het voordeel, dat moeder natuur in de lente en den zomer hem zal schenken, daarvan toch hangt zijn broodwinning, ja zijn geheele bestaan af. ’t Is dan ook geen wonder, dat de hoer reeds in Februari begint uitte zien of er niet haast verandering komt, dat hij er over spreekt wat men te wachten heeft, een koud, onvruchtbaar, dan wel een zacht en mild voorjaar. De wintertijd toch is voor hem een doode tijd : het vee staat op stal en verteert den voorraad van den laatsten zomer zonder genoegzaam voordeel af te werpen, de akker is ledig, of zoo er al gewassen op staan, ’t is alsof zij slapen en de vorderingen die zij maken mogen haast geen naam dragen. Maar nu komt de lente, het weder wordt zachter, de weide wordt groen, de vervelende, gedwongen rust neemt een einde en maakt plaats voor drukke bezigheden en eindelijk verlaat het vee den stal en komt inde geurige weide. Nu is de tijd van genot voor den een en van voordeel voor den ander aangebroken, de verandering is volmaakt en ieder zal haar zegenen. Weinigen zullen echter denken, dat voor den boer ook hier nog ’t spreekwoord : „’t is niet alles goud wat er blinkt van toepassing is, dat het niet enkel voordeel is, wat de lieve, milde lente hem aanbiedt. Die overgang van het vee uiteen drogen, warmen, dikwijls benauwden stal, inde natte, koude weide, zonder eenige tusschenpoozing, zonder de minste voorbereiding, zou die wel aan te bevelen zijn, zouden de dieren er wel gezond en krachtig onder kunnen blijven? Veronderstelt eens, dat men een mensch, die 6 maanden in huis had doorgebracht, zonder éénmaal, ook maar even buiten te komen, inde altijd koele voorjaarslucht zond, zonder genoegzame bedekking, niemand voorzeker zou er aan twijfelen, dat men hem aan een ernstige verkoudheid blootstelde. En wanneer men hem dan dwong om ook den nacht m de open lucht door te brengen, zou dan niet een elk het ergste voor dien mensch vreezen, zou men niet denken aan longontsteking, waaruit ligt tering kon voortkomen? En nu, handelt men anders met onze broodwinners, met de dieren, van wier gezondheid voor een goed deel ons bestaan afhangt? Ja, zal men misschien zeggen, hier wordt een weinig overdreven, hier wordt men al te gevoelig, dieren zijn dieren en behoeven niet als menschen behandeld te worden. Dat koeien geen menschen zijn en ook niet op dezelfde wijze behoeven verzorgd te worden, zal stellig niemand tegenspreken, maar ook niemand, die eenigszins op de hoogte is van de samenstelling van het mensehelijk en dierlijk lichaam en der werktuigen, die zij bezitten, zal durven beweren, dat er zulk verschil is tusschen de longen van menschen en dieren, dat een

60