ALLE VERANDERING IS GEEN VERBETERING.

indruk, die voor de eersten doodelijk kan zijn, voor de laatsten geheel onschadelijk zou wezen. Wij willen hier niet zeggen, volstrekt niet, dat de zoo te recht gevreesde longziekte der koeien een gevolg zal zijn van den plotselingen overgang, die men zoo nu en dan de dieren doet ondergaan, maar wij wilden er slechts op wijzen, opdat ieder, die belang inde zaak stelt, er over denke en er op lette. Mogelijk wordt over dit punt meer licht verspreid, als de enquête over de longziekte bij het vee afgeloopen is en de uitslag van dat onderzoek openbaar gemaakt wordt. Een tweede en niet minder belangrijke verandering ondergaat het vee nog in het voorjaar, door de overgang van de winter- op de zomervoedering, van hooi op gras, dus van droog op zeer véél waterhoudend voeder. Dat deze plotselinge verandering voor de dieren niet geheel en al eèn verbetering kan genoemd worden, leert ons Kühn in zijn werk, getiteld; „Behandeling van het rundvee”, vertaald door Enklaar. Hij verhaalt daar hoe Dr. Lehman te Weidlitz, verschillende proeven heeft genomen, om te zien welken invloed de dieren zouden ondervinden, als het voedsel, waaraan zij gewoon zijn, vervangen wordt dooreen ander, dat hun dan nog niet was toegediend. Hier heeft men dus te doen niet met theorie, waar men over ’t algemeen nog al op tegen is, maar met zuivere ondervinding, die bij den landman meestal zeer hoog aangeschreven staat. Dr. Lehman nam 2 ossen, die jaar oud waren en gedurende eenigen tijd een zeker rantsoen voedsel hadden genoten, waarbij zij gezond bleven en goed in gewicht vooruitgingen. Tot dit rantsoen behoorden 41 pond mangelwortelen, die later dooreen hoeveelheid van 20-| pond aardappelen vervangen werden. De mangelwortelen en de aardappelen , in gewigt1 zooals ze hier toegediend werden, staan gelijk in voederwaarde en verschillen meer in watergehalte dan in samenstelling en dus moesten de dieren ongestoord in hun groei voortgaan. Doch dit gebeurde niet, van den eersten dag af verloren zij in zwaarte en eerst na zeven dagen had de een en na 12. dagen de ander weer het gewicht, dat zij hadden toen het voedsel veranderd werd. Het voeder in dien tusschentijd verstrekt is alzoo verloren, is gebruikt zonder eenig voordeel voor den bezitter. Een tweede proef is niet minder duidelijk en misschien nog klaarder voor de Friesche boeren, daar zij bij het inde weide zenden van het vee juist doen, als hier aangetoond wordt, dat nadeelig is. Genoemde Heer nam nogmaals twee ossen, die 11, jaar oud waren en gedurende den winter van Hov. tot Mei een droge, afgewogen stalvoedering ontvangen hadden. Den 22en Mei werd de wintervoedering vervangen

61