ARMOEDE OP DEN STAL , ARMOEDE OVERAL.

toch onvoldoende voedering en verzorging van het vee, want waar armoede op den stal den baas speelt, daar ontbreekt het natuurlijk aan het noodige voeder en niet minder aan het noodige strooisel, ja niet zelden zelfs aan voldoende oppassing. Eene melkkoe laat zich echter niet bedriegen en hij die, bij gemis van genoegzaam voeder, slecht voedert, zal niet veel boter aan de, markt brengen en mag er gerust op rekenen, bedrogen uitte komen. Én zou het bij voorbeeld met uwe trekdieren anders zijn? Waarlijk, dat laat zich niet denken. Immers behoeft uw paard, of, zoo gij geen paard bezit, uw trekos spierkracht om te kunnen trekken en werken, en vanwaar zal het die kracht ontvangen, zoo daar bij u armoede is op den stal en het voeder schraal en ontoereikend voorhanden is. En waarlijk is de zaak daarmede nog volstrekt niet afgedaan. Is er namelijk armoede op uwen stal, dan loopt gij niet alleen gevaar, dat uwe koeien veel zullen hebben van de zeven magere koeien inden droom van Farao, die er waarlijk wel zeer sober moeten hebben uitgezien, maar dan zal uwe mestvaalt er ook niet bij winnen, noch inde hoeveelheid mest, die gij verkrijgt, noch inde hoedanigheid, want bij schrale voedering kunt gij natuurlijk niet anders dan schrale mest winnen, evenzeer als gij van schrale mest niet wel anders wachten kunt dan een schraal gewas, dan armoede èn op den akker, èn inde weide, èn op uwe hooilanden, en in uwen hof, kortaf dan armoede daar buiten, armoede overal. Het kon trouwens niet anders, het moet zoo zijn. En welke gevolgen knopen zich nu vast aan dat schrale gewas? Waarlijk, dat laat zich gemakkelijk genoeg bepalen. Een gewas, dat dooreen ongunstigen winter of een langdurig schraal voorjaar ineen weinig voldoenden toestand verkeert, kon dikwerf, de ondervinding leert zulks in honderde gevallen, nog verbazend bijgroeien en in enkele weken zoozeer van voorkomen veranderen, dat men het gezien moet hebben om het te gelooven. Maar zal daar kans op bestaan, dan moet de grond goed in orde zijn, dan is het noodig, dat men er het noodige heeft opgebracht. Waar echter armoede op den stal heerscht en waar men slecht voedert en derhalve ook weinig en daarbij slechten mest op den akker heeft gebracht, daar- behoeft men zich waarlijk niet, wanneer het gewas in het voorjaar ongunstig staat, te vleien met de gedachte, dat het bij invallende warmte en vruchtbare weersgesteldheid, nog wel bijgroeien zal. Integendeel, wat op zulk eenen akker slecht staat, blijft slecht, en die het anders verwacht, bedriegt zich zeer, want laat de melkkoe zich niet'bcdriegen, den akker kan men het evenmin. Op den schralen akker stoelen de planten niet uit, schieten de halmen dun en spichtig omhoog, zijnde

70