LANGDURIGE PACHTEN.

met elkander overeenstemmen, ja, wij mogen wel zeggen, één zijn. Dat ligt trouwens als voor de hand, ofschoon het zijn hut hebben kan voor sommigen dezé zoo eenvoudige waarheid nog eens met een enkel woord te herinneren. Yele bepalingen kunnen inderdaad door den verpachter op den voorgrond worden gesteld, die ten doel hebben den pachter te noodzaken tot het in goeden toestand houden van het gepachte, als daar zijn het niet verkoopen van stroo en mest, het niet scheuren van weiden, enz. enz. Baten zal het echter niet veel, wanneer de pachter geene zekerheid heeft betreffende een meer duurzaam beschikken over den grond, zonder ’t welk deze daaraan geene verbeteringen kan toebrengen, met genoegzame kans om daarmede voor zich voordeel te doen. Stelt de eigenaar dus prijs op zijn grond, wil hij dien waarlijk goed en deugdzaam behandeld zien, wil hij, dat die grond niet veronachtzaamd en verwaarloosd, maar integendeel, dat hij zooveel mogelijk verbeterd worde, zoodat hij allengs ook in waarde toeneemt, dan is het beste en krachtigste middel daartoe zeker het verpachten op langen termijn. Het is waar, dat ook bij een verpachten, zelfs voor zeer kort, ten dezen aanzien eene gunstige uitkomst kan verkregen worden, maar dan moet men elkander wederzijds jaren lang door en door kennen en geheel weten wat men aan elkander heeft. Mij is één onzer grootste en schoonste landgoederen bekend, waar de pachthoeven sedert 40—50 jaren altjjd aan dezelfde pachters verhuurd en van de ouderé op de kinderen waren overgegaan, en waar de huur toch gedurende al dien tijd telkens slechts met het jaar verlengd was, terwijl alles er ineen toestand was, die niets te wenschen overliet. Zulke gevallen mogen echter gewis uitzonderingen heeten, die niet tegen den regel pleiten, dat voor den verpachter de verpachtingen op langeren termijn zeker de voordeeligste en laat ik er bijvoegen ongetwijfeld de veiligste zijn, omdat de pachter er alsdan belang hij heeft, den bodemin goeden staat te houden. Bij korte pachten, kan hij daarbij toch dat belang niet hebben, maar moet hij dat wel veel meer vinden in datgene, wat men zeer voegzaam, het uitkleeden van den grond, noemen kan, het uitmergelen van den bodem enz. Bij korte verpachtingen staan dan ook de belangen van verpachter en pachter lijnrecht tegenover elkander, zijn zij ten eenemale met elkander in strijd; bij langere daarentegen verzoenen zij zich, vloeien samen en worden één en daar moet het ook heen. Eigenlijk heeft de landheer geen grond tot klagen, zoo 'de bodem, onder de behandeling van den pachter, niet achteruit gaat, maar dezelfde blijft en kan hij zeker niets meer vergen. En toch kan hij meer verkrijgen en wil de pachter hem veelmeer

117