DE INSECTEN KUNDE IN HARE WAARDE YOOR DE PRAKTIJK.

zich kenmerkende door gedurige overgangon, door gestadige veranderingen van toestanden, veranderingen welke van dien aard zijn, dat men bijvoorbeeld in het volkomen ontwikkeld insect dikwerf nauwelijks meerde vroegere larve herkent. Bovendien verandert echter ook met die gedaanteverwisseling in vele gevallen de geheele levenswijze van het dier, zoo als wij bijvoorbeeld allen weten, hoe de traag op de bladeren zich voortbewegende, vraatzuchtige rups, later tot een vlinder wordt, die over de velden fladdert en, als van de lucht levende, geheel onschadelijk wordt. Het leven van het insect vormt dan ook als het ware ee«e geschiedenis, afloopende naar een vastgesteld beloop, een beloop dat bij elk individu, voor zooverre het tot volkomene ontwikkeling komt, teruggevonden wordt, en het is dan ook dit beloop, dat door de wetenschap vooral’ moet worden aangegeven, zal zij voor de praktijk vruchtbaar zijn. Immers kan zij alleen langs dien weg zulke aanwijzingen geven, die den landman in staat stellen, om een juist oordeel te vellen omtrent de beste gelegenheden ter vervolging dezer vijanden, de gelegenheid ,• die hij niet voorbij kan laten gaan, zonder in het geval te komen, dat de verdelging van het ongedierte eigenlijk eene onmogelijkheid wordt. Maar er is meer nog. Wanneer namelijk de wetenschap aanwijzing geeft aangaande de geschiktste gelegenheid, dan geeft zij daarmede ook aan de hand de middelen, die daartoe het beste strekken kunnen. Immers zal men dan den vijand gemakkelijker herkennen en meer dadelijk weten te vinden, zal men duidelijker weten wat gedaan en hoe gehandeld moet worden, waarop de oogenblikkehjke toestand van het insect toch van grooten invloed moet zijn. Dat de wetenschap dan ook in practischen zin op dit gebied menige nuttige aanwijzing heeft gedaan en niet vruchteloos werkzaam was, hoop ik in een volgend artikel aan te toonen. Hier wil ik alleen nog bijvoegen, dat ik op grond vaneen en ander de entomologie, ook in hare practisohe strekking, van niet geringe beteekenis acht, en mij er in verheug, dat onder de leeraren aan ’s Rijks landbouwschool, ook een zoo bekwaam entomoloog aangetroffen wordt. K. W. BO£ R. WERKTUIGELIJKE HOOIDRAGER. De werktuigehjke hooidrager van W. A. Gibbs is in verschillende opzigten aanmerkelijk gewijzigd. Hij kan thans door middel eener locomotief overeen hooiland voortbewogen en tegelijkertijd zoo in werking gebragt worden, dat hij

45