DIE TB VEEL BEWIJZEN WIL, BEWIJST NIETS.

tij den appel meer bijgerond, bij den peer meer langwerpig en bijgespitst is. Daar is echter meer nog. Immers zon toch, volgens genoemden deskundige, deze overeenstemming in vormen zelfs zoo verre gaan, dat bij voorbeeld bij meer inde lengte uitgegroeide en spitser aan den voet uitloopende peresoorten, ook de zaden dienovereenkomstig nog langer uitgestrekt en meer bijgespitst zouden zijn. En of dit alles nu nog niet genoeg ware, wees hij bij deze hoornen nog op een ander feit, namelijk hoe hun groei medebrengt, dat de bladen verder uiteenstaan en de tusschenruimten tusschen de takken grooter is, naarmate de vruchtsoort grooter is en dus meer ruimte behoeft, zoodat het waarlijk schijnen zou, als of alles hier op elkander berekend, en of die overeenstemming, die harmonie eene wet was, die alles beheerschte. Toch geloof ik, dat die gevolgtrekking, althans in meer algemeenen zin genomen, minst genomen voorbarig zou zijn. Immers komt de vraag, waarmede wij hier te doen hebben,, geheel daarop neder, of het feit, zoo even aangehaald, een feit is, dat meer algemeen aangetrolfen wordt,- en dat, ofschoon er wellicht uitzonderingen op voorkomen, toch, in het algemeen genomen, regel is; dan wel een geïsoleerd feit, dat als zoodanig geheel op zich zelf staat. En op die vraag geloof ik dat het antwoord niet anders luiden kan, dan dat er wel meer voorbeelden van dien aard kunnen zijn, maar dat deze volstrekt niet van dien aard zijn, om er gevolgtrekkingen uit af te leiden van meer algemeenen aard, te minder, omdat de voorbeelden, die juist tot een tegenovergesteld besluit zouden leiden, evenzeer gemakkelijk zijn aan te wijzen. Of is er, in dien zin genomen, harmonie tusschen de halmen van het graangewas en zijne wortels ? Trouwens denke men slechts aan den Italiaanschen popel met zijne stijl omhoog gerichte takken en zijne hoog ópschietende piramidaalvormige kroon, terwijl zijnemeerendeels bijna horizontaalloopende wortels zich tot op grooten afstand van den boom uitspreiden én zeer weinig diep gelegen zijn. Deze popel is trouwens zeker niet het eenige gewas, dat tegen dergelijke opvattingen getuigt, zoo als dan ook zeker in verre de meeste gevallen soortgelijke harmonie tusschen kroon en wortel en vrucht en blad wel moeielijk zou zijn aan te wijzen. Gerust mogen wij hier echter nog verder gaan en aannemen, dat zelfs tusschen vruchten en zaden, deze overeenstemming inden vorm volstrekt geen algemeene regel is. Wel komt zij nergens veelvuldiger voor dan bij deze, en dat is ook natuurlijk, daar de vrucht in honderde gevallen niets anders is dan een buitenste zaadbekleedsel, dat de zaadkorrel nauw omsluit, zoodat het graan, zooals wij dat oogsten, korrel voor korrel niets anders is, dan oen graan vruchtje. Dat vruchten en zaden

196