DIE TE VEEL BEWIJZEN WIL, BEWIJST NIETS.

echter in menigte van gevallen in vorm ten eenenmale van elkander verschillen, daarvan leveren het bewijs de hauwen en hauwtjes dragende en de peulgewassen, waar de peul of scheede toch als de vrucht moet worden beschouwd. Wat men dan ook vooral bij de beschouwing der dingen niet over het hoofd mag zien, is, dat niets zekerder tot dwaling voert, dan éénzijdigheid bij zijn onderzoek. AVil men namelyk hij zijne beschouwingen op den voorgrond stellen de harmonie, die overal inde plantenwereld ons tegemoet treden zou, dan is niets gemakkelijker, dan daartoe te wijzen op een tal feiten, dat onnoembaar groot is. Men vergeet dan echter ook geheel een ander feit, dat in diezelfde wereld zich overal kenbaar maakt; men vergeet dan namelijk, dat de natuur, van de andere zijde, van geene slaafsche banden weten wil, dat zij vrijheid wil, en dat, zoo zij van de eene zijde kennelijk naar harmonie streeft, zij echter, grillig en luimig als zij is, niet minder behagen schept in het vormen van tegenstellingen, van contrasten. Dit in het oog houdende, zal men zeker der waarheid het naaste komen en het veiligst zijn tegen het gevaar, om uit enkele op zich zelf staande feiten tot gevolgtrekkingen te komen, die geen steek houden en zeer licht tot bevestiging der spreuk leiden kunnen, die zegt: „dat hij, die te veel bewijzen wil, niets bewijst.” Jr. w. BOER. Mededeelingen van het Rijksproefstation. HET TERUGGEGAAN PHOSPHORZUUR YOOR HET FORUM DER TE KARLSRUHE VERGADERDE LANDBOUW-SCHEIKUNDIGEN. Zoo als men weet speelt er tegenwoordig een strijd af, tusschen de landbouw-scheikundigen en directeuren van proefstations van verschillende landen omtrent de betrekkelijke waarde van m water oplosbaar phosphorzuur en van het phosphorzuur, dat niet in water maar wel ineen oplossing van citroenzure ammoniak oplosbaar is en waartoe ook onder anderen het teruggegaan phosphorzuur der Lahn-superphosphaten behoort. De eene partij beweert, dat tusschen de bemestingswaarde dier beide kategorien van phosphorzuur geen aanmerkelijk verschil bestaat; de andere beweert niet het tegendeel, maar wel dat het beslissend bewijs voor de eerste bewering nog ontbreekt en dat tot zoolang, tot een gelijkstelling inde praktijk nog niet raag worden overgegaan. Tot de eerste groep van deskundigen behooren de Iransche en Belgische landbouw-scheikundigen, tot de tweede groep de Duitsche en Engelsche, en ook cle schrijver van dit stuk heeft, als directeur

197