DE MEIKEVER-PLAAG.

inden laatsten tijd zeer hebben doen toenemen, behoort ook het dooden en vangen van de natuurlijke vijanden der Meikevers en Engerlingen, zooals de Vossen, Bunsings, Wezels, Dassen, Egels, Spitsmuizen (niet te verwarren met de gewone veld- en huismuizen). Vleermuizen, niet het minst de Mollen en onder de vogels, alle die tot het kraaiengeslacht behooren, verder boender- en eend-achtige vogels, spreeuwen, enz. Tengevolge van de „moderne” jaehtliefhebberij, zooals de S. zich uitdrukt, worden vooral van de genoemde vogels eene menigte gedood. Voor Duitschland komen hier nog bij de wilde en mede de tamme varkens. De eerste worden echter hoe langer hoe zeldzamer en de laatste hoedt men op verre na niet meer zooveel in bosschen en op akkers als vroeger, toen ook daar nog meer gemeentegronden aanwezig waren. Dit verdient vooral daarom, onze aandacht omdat, zooals nader blijken zal, de hulp van tamme varkens nog tegenwoordig van grooten dienst zoude kunnen zijn. Eenigermate is dus de toename der beschaving en ontwikkeling van den mensch de oorzaak van de vermeerdering der Meikevers, ten minste in zooverre als het evenwicht inde natuur er door verbroken wordt en bovendien de betere bewerking van den grond en ook de toename van humus inden bodemde gelegenheid voor de kevers steeds gunstiger doet worden. Daar tegenover staat de vraag, ook door den Heer K. opgeworpen, zijn aan den mensch, bij de toename van kennis, geene middelen tegen het kwaad mogelijk, of moet hij, geheel machteloos, de meikevers maar laten begaan en uitsluitend aan de natuur de bestrijding overlaten inde hoop dat, zonder zijn toedoen, wel het een of ander middel zal te voorschijn treden, waardoor het kwaad dan opgeheven wordt? Zeer waarschijnlijk is nu dit laatste niet. Zoo zijn buitengewoon natte of zeer droge jaren wel is waar schadelijk voor de kevers, maar toch kunnen zij, zooals de ondervinding geleerd heeft, zeer veel verdragen. Bij aanhoudend nat weder gedurende den vliegtijd, kruipen de kevers weder inden grond en leven dan daarna eenigen tijd langer dan anders het geval zou geweest zijn. De Engerlingen verdrinken wel bij eene overstrooming die eenige maanden achtereen duurt, maar gedurende eenige weken kunnen zij dan zeer goed in het leven blijven. Ook bestaat er, voor zooverre men weet, geen insect of eenig ander dier dat den Meikever of Engerling tot zijne prooi kiest, waarvan eene voldoende vermeerdering te wachten is, die eene sterke vermindering der kevers of larven zou veroorzaken, eene vermeerdering die in andere gevallen wel eens plaats heeft, zooals b. v. van de insecten die de groote Dennenspinner met hun broed bevolken en die, in tijden dat de genoemde rups sterk vermenigvuldigd is en vreeselijke verwoestingen in onze dennen bosschen aanricht, ook zelf zeer sterk vermeerderen en zoodoende de ramp soms plotseling weder doen ophouden. Doordien de Meikevers in grooten getale slechts om de drie jaren terugkeeren en de larven inden grond leven wordt ook de kans, om door dierlijke parasieten in groote menigte aangetast te worden, zoo goed als geheel weggenomen. v. P. (Wordt vervolgd.)

139