LEZING OVER DE VOEDINGSWAARDE VAN PAAEDEBOONEN.

Zien we naar beneden. Paarden en koeien , graseters bij uitnemendheid, zijn immers krachtige beesten, en hebben hun aanzijn aan ’t gras te danken, ja, zijn zelfs bij zomerdag niet anders dan veranderd gras; zij worden edeler en edeler niet door kruising maar naarmate men het gras veredelt door doelmatige bemesting en drooglegging. „Al wat leeft, is een product „van den bodem, plus warmte, licht, lucht, klimaat, omgeving, „electriciteit, plus de bekende en onbekende natuurkrachten en de „wetten volgens welke die krachten werken.” Dé bodem is de eenigste factor waar de mensch wat aan doen kan, en heeft men hier in de Veenkoloniën in 3 eeuwen tijds, de woestenijen, het land van heide en struiken tot vruchtbaarheid gedwongen, en doet men dit nog steeds meer en meer! Al het andere dan den bodem moet men aan de natuur overlaten. Door kruisen van vee kan men wel tijdelijk voordeel behalen, maar niet zooveel op den duur als door den bodem te verbeteren en dan zijn beste vee aanhouden en aankweeken. In het Eandelsilad, Zondag 9 Januari 1881, rubriek „Landbouw en Vissolierij.” leest men; „Hoewel de veestapel in Limburg gezond en talrijk is, heerscht daar nochtans groot gebrek aan vet vee. Dit verschijnsel is te opmerkelijker, omdat inde laatste jaren veel akkerland in die provincie in weiland is herschapen, ’t Schijnt echter dat de Limburgsche veehouder geen slag van vetweiden heeft, waarbij nog komt, dat hij niet genoegzaam op de kruising van rassen is bedacht. Heeft bij eenmaal een goed ras aangekweekt, dan vergeet hij, dat die handeling na eenige jaren moet herhaald worden, daar de ondervinding heeft geleerd, dat bij lange voortteling het vreemde ras tot de inlandsche overgaat.” Wie uwer voelt niet de valsche redeneering, een goed ras, dat tot het inlandsche overgaat. Dan is mijne bewering dat, dat goed ras, geen goed ras is en niet wezen kan. De Limburgers zouden verstandiger handelen, hun inlandsch ras te veredelen, door middel van hunne graslanden te verbeteren (1). Is het waar, dat het ingewandstelsel vaneen varken en vaneen mensch een kolossaal groote overeenkomst met elkaar hebben: dan geloof ik, na het gesprokene, het recht te hebben met Prof. Veth te zeggen: dat de wetenschap inde voedingskwestie haar laatste woord nog niet heeft gesproken. Meen niet, dat ik de stelling omver wil werpen, door Dr. Arnëns Kappers U zoo duidelijk gemaakt. „Geen plant zonder dierlijk voedsel. Geen dier zonder plantenvoedsel”, die stelling wensch ik aan te vullen met eene andere. „Geen plant en dier zonder voedsel, uit het dieren- en onbewerktuigde rijk.” Hoe dit te rijmen met mensoben en dieren, zooals paard en koe enz., die uitsluitend van planten voedsel leven? De planten vinden het dierlijk voedsel bereid inden grond, hetzij dat het meststoffen zijn, die men op het land heeft gebracht en tot (1) Dat ik geen voorstander ben van gekruiste rassen inde Stamboeken, van rassen die acbteruitgaau in plaats van vooruit, is natuurlijk ’t gevolg van bovenstaande redeneering.

59