ZOUT TEGEN DE LEYERBOTZIEKTE EU SCHAPEN.

Intusschen bestond er bij mij geen twijfel meer aan of ik bad te doen met „galligheid”, met het oud-Hollandsch „ongans”, de „leverbotziekte” en ’t was een nat najaar. Ik weet niet meer waar ik het recept van daan had, maar ik vreet wel, dat ik oogenblikkelijk maatregelen nam en wel zeer eenvoudige en onkostbare, die ook steekhoudend bleken te zijn. Inde groote weide, waar de schapen vertoefden, stond een zomerbal voor het vroeger gehouden rundvee. Daar liet ik ’s avonds de kudde drijven en daar vonden de schapen haver met zout! Ongeveer voor ieder schaap 3 handenvol haver en een kleine handvol zout. In eenvoudige, vlug weg getimmerde kribjes waren haver en zout gespreid en het duurde maar weinige dagen, dat wede schapen moesten drijven. Na weinige dagen kwam de kudde, zoodra zij de deuren zag openen, in vollen ren op den stal aanstormen, haver en zout werden verslonden, de bodem der kribjes werd drooggelekt en van de 60 schapen werd geen enkel meer gallig; de zieken herstelden en eenigen der meest verdachten onder hen, welke ik boven de algeraeene portie nog eenig zout uit de hand gevoederd had, liepen mij inde weide achterna ais hondjes. Inden nawinter voederde ik tegen den avond (ik liet de schapen ’s nachts in dien zomerstal op aardstrooisel) eenig hooi inden ruif, welk hooi bij de inoogsting was overstrooid met ongeveer 1 kilo zout op 1000 kilo hooi (1 soepbord zout op 1 voer). Ik won het niet van den Zuid-Hollander, die meende, dat schapen het op de Eonde Blessen best konden houden, want terwijl overal in den omtrek de schapen duchtig te lijden hadden van galligheid , kwamen die op de Eonde Blessen allen , op één na, goed door den winter. Ze groeiden goed. Een mijner vrienden, een Eriesch landbouwer, volgde mijn voorbeeld, voederde zout en haver en de schapen kwamen de kwaal te boven en Daast zijne hoeve bleven ze sterven. Ik geloof, dat brak water voor de schapen door zoutgehalte nuttig zal kunnen zijn. Maar zekerder en ook meer overal toepasselijk is het gebruik van zout; zoo’t kan van zout met haver of van eenig goed hooi met zout. In mijn oog is het gebruik van zout tegen genoemde kwaal nog beter voorbehoedmiddel dan geneesmiddel; toch meen ik ondervonden te hebben, dat reeds aangetaste dieren door ’t gebruik daarvan herstelden. Merkwaardig is het dat al onze op den landbouw betrekking hebbende huisdieren zoo verzot raken op zout. Zou dit niet eene aanwijzing der natuur zijn? Neem deze eenvoudige mededeeling, na zoo langen tijd van zwijgen, Voor lief, als ze ten minste geplaatst mag worden. Vtrecht, t. t. Nov. 1880. W. J. D. VAN ITERSON. Aan de Redactie! Aan het oprichten in alle plattelands gemeenten van landbouwvereenigingen kan men niet genoeg zijne goedkeuring hechten, want deze stichten veel nut. Verbrokkeling van krachten moge er niet Plaats hebben; deze vereenigingen moeten altijd een onderdeel uitbaken vaneen maatschappij, want het is overal maar vooral in de landbouwzaken Rendracht maalct macht.

65