PHOSPHORZUUR IN DE UITWERPSELEN VAN HET RUNDVEE.

Stikstof 13.80 6.54 10.17 5.8 Kali 1.76 1.57 1.06 14 9 Natron 014 0.04 0.09 0.4 Kalk 0.02 0 08 0.05 0.1 Magnesia 0.13 0.37 0.25 0.4 Phosphorznur 0.93 1.13 1.03 0.0 Zwavelzuur 0.91 0.95 0.93 1.3 Chloor 0 56 0.61 0.58 3 8 Kiezelzuur 0.03 0.02 0.02 0.3 Bij de beschouwing van deze getallen vinden wij een groot verschil tusschen A en B wat aangaat de stikstofhoudende en minerale stoffen. Dit verschil is gemakkelijk te verklaren. Men weet dat de hoeveelheid der stikstofhoudende stoffen, die in het lichaam worden ontleed, evenredig is met het water dat in het organisme opgenoraen en door de nieren afgescheiden wordt. Het voedsel van het vee is in ons geval zeer rijk aan water. De verhouding tusschen de vaste stoffen en het water is veel grnoter dan zij gewoonlijk als dienstig voor het hoornvee wordt aangenomen, dat is te zeggen een deel vaste stof op vier deelen water. De hoeveelheid stikstof, die inde urine afgescheiden werd, moest dus ook grooter zijn dan gewoonlijk. De kleine hoeveelheid minerale stoffen wordt verklaard .door de kleine hoeveelheid van gezegde stoffen in het voedsel; de maïs bevat er slechts 3.5 ten honderd, terwijl het hooi, ’t gewone voedsel der herkauwers, er 6.5 ten honderd bevat. De verschillende stoffen behalve het phosphorzuur zijn in A en B ongeveer in dezelfde verhouding verdeeld. De potaschzouten nemen de voornaamste plaats in. Wat de kalk aangaat, zij kan in beide onderzochte monsters aangetoond worden, hoewel slechts in kleine hoeveelheid. Dit toont ons echter dat de tegenwoordigheid van phosphorzuur die van kalk niet verhindert. Het voorkomen van het phosphorzuur verklaart misschien het feit ons door verscheidene landbouwers der omstreken van Hasselt, die hun land met ossen-urine bemesten, medegedeeld, dat zij er weinig voordeel in zien superphosphaten op hun land te brengen , hoewel zulks overal elders het geval is waar ter bemesting uitsluitend urine van rundvee als meststof gebruikt wordt. Dr. W. C. DE LEEUW. BLADVULLING. In kleine boerderijen waar slechts eenige weinige koeien gemolken worden, duurt het dikwijls verscheidene dagen, soms weken, eer men eene voldoende hoeveelheid melk bijeen heeft om te kunnen karnen. Het gevolg hiervan is, dat de boter, op deze wijze verkregen, licht een onaangenamen bitteren smaak bezit. Dit nadeel is te voorkomen, door van tijd tot tijd een weinig zout bij de melk te doen, ongeveer 30 tot 40 gram (wichtjes) op 1 liter melk. Niet alleen dat de boter daardoor smakelijker en vaster wordt, maar ook het „groot worden” der boter bij het karnen gaat dan gemakkelijker. Zoo wordt dooreen Duitsch practicus aanbevolen en ’t is licht te probeeren of het zeer eenvoudige middel werkelijk doeltreffend is. (Zwohche Courant.) 8*

119