MEDEDEELINGEN VAN MR. J. A. SCHOBER.

§ daarin 2? daarin «ö -*-> o O co co u Strooisel. | | a S g g ► J = S §1 js 1 | -g. g S -S » fff | S | ê? § I -g. -* kilogrammen per kubieke Meter m beukenblad 14.6 63,2 28.5 0.67 3.73 0.20 1.65 0.24 0.21 1.21 in fijnsparnaalden. ... 25 1 136 8 61.5 1.88 6.49 023 2.91 0.33 0.31 2.37 in dennennaalden. . . . 16.3 99.5 44.9 1.52 1.48 0.15 0.60 0.15 0.12 0.21 in mos 20.8 80.6 36.3 1.00 2.58 0.64 0.46 0.40 0.40 0.41 per 100 Kilogram. in beukenblad 18.0 77.42 36.9 0.8 4.58 0.25 2.02 0.30 0.25 1.49 in fijnsparnaalden... . 15.0 81.15 38.2 I.L 3.85 0.14 1.70 0.20 019 1.40 in dennennaalden. .. . 14.0 84.74 38.7 1.3 1.26 0.13 0.52 0.13 0.10 0.17 in mos 20.0 77.53 36.0 1.0 2.47 0.61 0.44 0.20 0.38 0.39 per Hectare. (in afval vaneen jaar) in beukenblad 722 3147 1498 38 185.5 9.87 81.92 12.22 10.45 60.36 in fijnsparnaalden. . . . 522 2872 1358 39 135 9 4.82 60.94 6,95 6,41 49.60 in dennennaald 515 3138 1435 38 46.5 4.84 18.87 4.80 3.68 6.53 9 Hierbij dient herinnerd te worden, dat per Hectare de hoeveelheid strooisel, berekend in kub. Meter, kan worden aangenomen te zijn: a in goedgesloten beukenbosschen: de jaarlijkscbe bladafval 43—50 knb. M. van verscbafgevallen bladeren tot 61 kub. M.; driejarig bladafval 87—100 kub. M. i in gesloten fijnsparrenbosschen.- de jaarlijkscbe naaldenafval 23—26 kub. Meter de driejarige dito 50—55 » </ c in zooveel mogelijk voor wegneming van naalden en mos bewaarde dennenbosscben : de jaarlijkscbe dennennaaldenafval 23—32 kub. M. de driejarige dito 55—77 dito Is het aantal kub. Meter bekend, dat door harken vaneen bepaalde vlakte te bekomen is, dan is ook door deze tabel te berekenen, hoe groot verlies het bosch lijdt door wegnemen van bladeren en naalden. Niet alleen dat door het wegnemen van het strooisel de grond slechter wordt en verarmt, maar voor de houtgewassen blijven evenmin de gevolgen uit. Ha het bovenaangevoerde zal dit wel geen tegenspraak ontmoeten, maar vooralsnog laat zich dit verlies niet in cijfers uitdrukken, daar nog 20—25 jaren noodig zullen zijn om vertrouwbare cijfers te kunnen geven. Nog moet de waarde behandeld worden, die strooisel heeft voor den landbouw. Niet alleen hier, maar ook in Duitschland meenen nog vele kleine landbouwers, niet zonder strooisel te kunnen bestaan. Alle nadenkende en helderinziende economen geven echter toe, zoo zegt Ebermayer (en met hem zoovele anderen), dat tot een

74