DE KLEEDERMOT.

flesschen met terpentijn of wijngeest gevuld, langs groefjes inde stoppen gesneden, uitwasemen; de campherlucht, was die niet zoo duur, zou ook goed zijn. Maar die kleine diertjes doen hun werk gewoonlijk alleen, echter onze soms al te zorgzame huismoeders komen hun het werk gemakkelijk maken; want deze meenen dat de winterkleeren, het bont en pelswerk inde warme zomerdagen, nog eens goed aan zon en lueht moeten blootgesteld worden. Zij verkiezen daarvoor eenen schoonen helderen dag, kloppen alles goed uit, en hangen het luchtig uiteen inde koesterende morgenzon. Dit is juist hetgeen de schijnbare onnoozele motjes verlangen; van heinde en ver komen zij op den buit afgestormd, leggen er menigvuldige eitjes in, en zoo worden de bevolkte voorwerpen op nieuw in doozen, kisten en kassen geborgen. Wanneer de jonge rupsjes de lucht inslurpen met terpentijn, wijngeest, campher of gagelloofverzadigd, zullen ze nog meestal inde eerste levensdagen omkomen. Of moest men ze ontwaren aan de zandvormige uitwerpsels welke op den bodem liggen, dan moet men onmiddellijk hier en daar een dropje terpentijn of wijngeest laten invallen, waarvan zij onvermijdelijk sterven moeten en, deze druppeltjes beschadigen de kleergoederen niet. Ook kan men de bevolkte kleedingstukken aan eene heete lucht van 65 centigraden blootstellen, hiervan lijden de kleederen ook niets, en al de eitjes, rupsjes en popjes zullen er van weg sterven, Niet de eitjes of schijndoode popjes, maarde ademende rupsjes en motjes kan men verwijderen en dooden met sterken tabaksrook. Nog kan men de bevolkte kleederen met een mengsel van 1/3 genever, 1/3 regenwater, 1/3 terpentijn zachtjes besprenkelen en ze daarna met een heet strijkijzer, dat niet zengt, uitstrjjken om alzoo alle rupsenleven te dooden. Maar indien men die kleine schepseltjes, die uiteen bijna onzichtbaar eitje te voorschijn treden, zonder dat zij ons schade kunnen aandoen, wil waarnemen, kan men dit zeer goed met ze ondereen glazen stulp op een nog al wel wollig stukje laken te zetten. Dan zal men hunnen arbeid kunnen gade slaan. Uit het eitje komend is het rupsje natuurlijk naakt, doch het heeft een instinkt, of een natuurdrift gekregen om zich te kleeden. Het bijt met zijne fijne snijkaakjes de haartjes van hot laken; het verweeft die met eene zeer fijne, door hem zelf gemaakte spinstof, en het rupsje verveerdigt alzoo zijn eerste rokje. Maar men zal begrijpen dat dit rokje in wijdte, ruimte en lengte juist past, dewijl het eigen lichaam als mal gediend heeft. Het rokje is dus gemaakt als een bijna evenwijdig kokertje, hetwelk boven en onder openblijft. Het onnoozele dier, slechts eenige dagen oud, heeft hier al zeer behendig gewerkt, want als men het rokje goed onderzoekt, dan ziet men dat de ruwste langste haren van ’t laken afgebeten, langst buiten, terwijl al de fijnste haartjes langs binnen behouden zijn, en moet bijgevolg ’t weeke huidje van het jonge diertje er door gekoesterd worden. En toch is dit nog niet genoeg, het rupsje wil bij het rokje een zacht hemdetje bezitten, en waarlijk het spint langs den binnenkant een bekleedseltje dat veel

43