DOELMATIGSTE WIJZE YAN ONTGINNING ONZER HEIDEVELDEN.

in zijn geschrift eene afbeelding daarvan op te nemen, die daarom ook aan het hoofd van dit artikel wordt teruggegeven, waarbij ik alleen moet aanmerken, dat, ofschoon ik mij met de door den Schr. aangenomene volgorde der verschillende grondlagen, volkomen vereenig, die trouwens geene andere is, dan die zoo dikwerf reeds door mij is aanbevolen, ik echter in het algemeen nog eenige meerdere diepte wenschelijk acht en zeker althans aan de betere grondlaag eene wat diepere ligging zou willen geven (1), in dier voegen, dat het plantsoen daar op komt te staan, als waarbij de wortels meer benedenwaarts- zullen groeien. Men meene overigens vooral niet, dat dit kleinigheden zijn. Het tegendeel toch is waar, daar van de wijze waarop dit geschiedt, dikwijls afhangt of onze aanleg slagen of wel mislukken zal. Overigens herhaal ik hier, dat zulk een meer kostbare aanleg niet moet begonnen worden, zonder zich vooraf overtuigd te hebben, dat aan den grond, zooals hij daar ligt, zulke kosten ook werkelijk besteed mogen worden. Tot betere beoordeeling daarvan kan zeker nu ook van dienst zijn de klassificatie dezer gronden door den Schr. gegeven op blz. 13 van zijn werkje, zij het ook, dat zulke gegevens altijd iets willekeurigs hebben en een goed toezien uit eigen oogen niet overbodig maken. Wat de Schr. overigens zegt, betreffende de verdere behandeling der hakhoutbosschen bevat zeker menige wenk die behartiging verdient, terwijl zijne berekening van de kosten van aanleg van zulke bosschen op onze heidegronden en de opbrengsten, die zij geven kunnen, zeker voor deze cultuur weinig aanmoedigend zijn. Hoofdinhoud van dit geschrift is dan ook de ontginning der heidevelden door dennenoultuur, en zeker is dat ook goed te keuren, daar het immers toch deze is, tot welke wij zeer algemeen bij de ontginning dezer gronden de toevlucht zullen moeten nemen. Naar den uiterdijken schijn wordt daarmede dan ook deze ontginning eene zeer eenvoudige zaak, liggende het middel, dat daartoe dienen moet, als van zelf voor de hand. Kortaf, het voorschrift, dat men na te komen heeft, het recept, dat men volgen moet, zij liggen voor ons, en wat ons te doen staat, volgt nu als van zelf. Intusschen is dat alles slechts schijn, en leert de ondervinding het wel anders, zooals dit ook in het voor ons liggende geschrift genoeg wordt aangetoond. Wat zij ons namelijk leert, het is, dat wij bij de dennencultuur op deze gronden zeker niet naar eene enkele, algemeen geldende methode werken kunnen, maar, om te oordeelen, hoe men het best werken zal, te raadplegen heeft met den aard van den grond, dien men voor heeft, met de meerdere of de mindere dichtheid van het plantenbekleedsel, dat den bodem bedekt; met de ligging van den grond in betrekking tot de omgelegene gronden; met de omstandigheden, waaronder men werkt en andere zaken, te veel om ze hier op te sommen, maar die alle van invloed kunnen zijn bij de keuze van den weg, dien men behoort in te slaan. Moge het dan ook al vast staan, dat het de dennencultuur is, die hier ons helpen moet, toch volgt uiteen en (1) Zie het onderschrift bij de figuur. 7*

99