DOELMATIGSTE WIJZE VAN ONTGINNING ONZER HEIDEVELDEN.

ander, dat men die cultuur niet overal op ééne en dezelfde wijze kan aanvatten, maar dat dit in verschillende gevallen ook zeer verschillend geschieden moet. Trouwens is dat het eigenaardige dier cultuur en dit ook eene der oorzaken, waarom zij ons zoo groote diensten bewijzen kan, dat men haar op zoo veelsoortige wijzen kan toepassen, dat zij kan geschieden door zaaien en door planten, door planten met kluit en zonder kluit, door het gebruik maken van kleiner en reeds meer gevorderd plantsoen (3—4 jarige planten). Welke dier methodes, als ik ze zoo noemen mag, men nu volgen moet, dat moet uitgemaakt worden na raadpleging der hierboven genoemde zaken. Zooveel is dan ook zeker, dat het in een gegeven geval volstrekt niet onverschillig is, welke daarvan men kiest en volgt, en dat aan eene juiste keuze in deze zeer veel gelegen is. Dit staat dan ook vast, dat voor zulk eene keuze dikwijls een zeer geoefend oog noodig is, en dat er menig geval kan voorkomen, waarin het raadplegen met de ervaring van anderen niet onwelkom is. Dat nu ook de voor ons liggende handleiding daartoe van dienst kan. zijn, valt niet te betwijfelen, daar zij betreffende deze cultuur zeker menige nuttige wenk bevat en in vele bijzonderheden treedt, die bij eene keuze tot toelichting dienen kunnen, maar die ik hier, om niet te uitvoerig te worden, stilzwijgend moet voorbij gaan. Een enkel woord nog wil ik hier bijvoegen overeen tweetal punten, door den Schr. aan het slot van dit werkje besproken, en wel allereerst betreffende de gevaren, waaraan onze dennenbosschen blootstaan. Ik ben het namelijk volkomen met hem eens, dat men vooral bij uitgebreide dennencultuur niets beter kan doen, dan de bosschen te doorsnijden met ruime opene lanen of dreven, dat èn ingeval van brand, èn bij verwoestingen van insecten een zeer krachtig middel is, om het kwaad binnen meer beperkte grenzen te houden. Ook de verdere middelen tegen verschillende vijanden (insecten) aanbevolen, verdienen echter de aandacht, bijzonder het sparen der vogels. Meerdere bekendheid met de huishouding, zoowel der schadelijke als der nuttige boschinsecten, zou voor den houtteler zeker nuttig zijn. Ook van de laatstgenoemde zoude Schr. iets hebben kunnen zeggen. Het tweede punt is het gebruik der afgevallen naalden. Dat deze naalden zeer langzaam verteren kan niet ontkend worden. Toch zou ik niet zijn, voor dat om de 4 of 5 jaren onderschieten met zand uit de bestaande greppels, zooals hij dat omschrijft blz. 57; eene handelwijze die trouwens, waar zulke greppels ontbreken, als van zelf vervalt. Integendeel late men de naalden liggen en zorge slechts, dat zij in het bosch blijven. Dat dennenbosschen overigens zeer geschikt zijn om den grond, ook voor andere houtgewassen voor te bereiden, acht ik zeker. De opvatting van den Schr., als zouden de dennen zooveel anorganisch voedsel uit den bodem optrekken, zie blz. 60, weegt overigens bij mij niet zwaar, daar het immers bekend is, dat juist het loof of blad onzer hoornen rijker is aan die stoffen, dan eenig ander deel van den boom, en dit loof afvallende, ten slotte dan toch ten goede van den bodem komt. En hiermede wil ik dan van dit geschrift af-

100