TWEE BËMESTINGB-PROBVEK VOLGENS GEORGE VILLE.

per 100 kilogr. N°. 1 met 20Ö0 kilogr. 60 pCt. Phosphorit a ƒ 3 ƒ 60 " 1000 // n Kainit « « 4 « 40 " 500 // // Chili-salp. " «20 * 100 " 1000 « « Gips * « 3 «30 / 230 No. 2 * 500 » « Chili-salp. «« 20 « 100 No. 3 « 2000 « « Phosphorit « « 3 « 60 " 1000 « // Kainit » -4 . . . . « 40 ■” 1000 v " Gips « « 3 « 30 / 130 N°. 4 Nihil De opbrengst der rogge per hectare was: Van n°. 1, 28 mud a f 8 per mud . f 224 v 2, 20 « « « 8 « . . . « 160 " " 3, 6 « « « 8 « . . . ,/ 48 H "4, deels opgekomen maar weer verdwenen. Dat n°. 2 nog twintig mud rogge gaf, schrijf ik daaraan toe, dat er van de drie zouten van 1872 nog genoegzaam inden bodem aanwezig is gebleven, om met de Chili-salp. dit resultaat te geven, terwijl het luttel rendement van n°. B verschuldigd kan zijn aan restant Chili-salpeter van vorig jaar inden bodem gebleven, dat er enkele korrels op n°. 4 opkwamen is waarschijnlijk aan de tweejarige verweering te danken. (1) Het stroo der rogge was evenredig met het graan. Apeldoorn, Juni 1885. (1) Ineen later ontvangen schrijven deelde de Heer K. A. op verzoek om eenige ophelderingen nog het volgende mede: «Ge Are, die in 1872 Aardappels droeg, werd in 1873 met Rogge bezaaid, maar het vierkantje n°. 2 dat in 1872 minerale mest had gehad, kreeg in 1873 stikstofmest en het vierkantje n°. 3 dat in 1872 stikstofmest ontving, kreeg in 1873 minerale mest. Ge invloed van de bemesting van 1872 voor de aardappels bleek uit de roggeopbrengst van 1873.” Voor sommige lezers van ons Maandblad, is het misschien niet overbodig er aan te herinneren, dat de boven beschrevene, uiteen theoretisch oogpunt beschouwd, zeer belangrijke proefneming, niet geschiedde om na te gaan, of de gebezigde hulpmeststoffen op dezen met voordacht gekozen onvruchtbaren bodem nog eenig geldelijk voordeel zouden oplevereu. Gat zal de proefnemer, die op ander, vruchtbaar land reeds geheele scheepsladingen hulpmest gebruikte, zelf wel het allerminst verwacht hebben. Deze proefnemingen herhaalden in het groot, wat George Ville zeer in het klein (in bloempotten met uitgegloeid en uitgeloogd zand) vroeger deed. Het doel er van was om na te gaan, welke uitwerking de minerale bestanddeelen (Phosphorzuur. Kali, Kalk) en de stikstofbestanddeelen (hier het Salpeterzuur inde Chilisalpeter) gezamelijk en afzonderlijk op den plantengroei uitoefenen. Om dit goed te kunnen doen moest de bodem zelf niets of zoo weinig mogelijk van genoemde bestanddeelen bevatten. Opmerkelijk is o. a. de uitkomst op het vierkantje n°. 2, waarin 1873 alleen Chilisalpeter doch in 1872 de minerale mest werd gebruikt. Hoewel de kosten der bemesting per ha. in 1872 + ’73 van vierk. n°. 3 f6B meer bedroegen dan op vierkantje n°. 2, bracht dit laatste toch aanmerkelijk meer op Een sprekend bewijs wel voor de nawerking der in 1872 gebezigde minerale mest, natuurlijk ondersteund door de Chilisalpeter in 1873. Gat de Chilisalpeter alleen niets vermag, blijkt uit de uitkomsten in 1872 verkregen. Op land «daar wat inzit” werkt de Chilisalpeter uitstekend, maar zij haalt er dan ook veel meer uit dan in veel gevallen wenschelijk is; zij werkt als de zweep voor het paard en als de jenever voorden arbeider, v. P,

122