en niet te. veel mest aangewend wordt, de stalmest, zoowel versche als oude, eene gunstige werking uitoefent, bewijzen ook de proeven van Von Sigmond. 1) Zomergerst nam bij een bemesting met circa 40000 Kg. verschen stalmest 19,7 pet. van de stikstof, welke inden vorm van stalmest was gegeven, op. Hoezeer potproeven afwijkende resultaten kunnen geven bij de behandeling van vraagstukken als dat der stalmest Werking, moge vooral uit het volgende blijken. Maercker 2) deelt mede dat hij met denzelfden stalmest proeven nam in potten en in perceeltjes van 1 M2 zonder bodem, gevuld met denzelfden grond als de potten. De haveropbrengst werd inde potten gedeprimeerd en wel met 26 pet., terwijl die van de perceeltjes met stalmest bemest 1,8 pet. grooter was dan die van de onbemeste. Er was dus een belangrijk verschil. Vergelijkende proeven in potten en op kleine perceeltjes (zonder bodem) zijn verder door Pfeiffer en Lbmmermann 3) genomen. De perceeltjes hadden een oppervlak van 1 M2. Ze waren door gecementeerde muren van elkaar gescheiden en bevatten zandgrond. Ze werden o. a. bemest met ouden paardenmest, ouden koemest en verschen paardenmest (vaste uitwerpselen) en wel 60000 of 80000 K.G. per H.A. Op sommige werd naast 4 , 6 of 8 Kg. stalmest 2,5 gr. salpeterstikstof gegeven. In 1898 het eerste jaar werd tweemaal mosterd verbouwd. Geen der stalmestsoorten veroorzaakte een depressie. Van den ouden paardenmest werd reeds inden eersten oogst 28,6 pet. van de stikstof gevonden, terwijl van 2,5 gr. salpeterstikstof alleen 48 pot. werd opgenomen. Bij gelijktijdige bemesting met stalmest en chilisalpeter werd de werking van de salpeterstikstof niet verlaagd door den stalmest, zelfs niet wanneer 80000 K.G. stalmest in verschen of verrotten toestand werd gegeven. Door den stalmest scheen zelfs de werking van de salpeterstikstof nog iets verbeterd te zijn. Pfeiffer en Lemmermann overtuigden zich er van dat de versche paardenmest, van welken men vooral een denitrificeerende werking had kunnen verwachten, wel in staat was denitrificatie te veroorzaken, n.l. dan, wanneer de mest zelf met een salpeteroplossing werd overgoten. Inden bodem der perceeltjes had ook deze mest, zooafs uit het hierboven medegedeelde valt af te leiden, geen denitrificatie veroorzaakt , want door aanwending van den mest alleen was de stikstofopname der planten verhoogd en bij aanwending naast salpeter was de werking van deze laatste zelfs eenigszins verbeterd. Geheel anders was de invloed van denzelfden stalmest inde potten. De stalmest (n.l. de oude koemest welke ook voor de perceelproeven werd gebruikt) veroorzaakte zoowel wanneer 30000 , 60000 als 90000 Kg. werd aangewend een vermindering van de stikstofopname. Had deze mest bij de perceelproeven evenzoo gewerkt als bij de potproeven , dan zoude hij een minderopname aan stikstof van 0,900 gr. moeten veroorzaakt hebben ; daarentegen bewerkte hij bij de perceelproeven een meeropname van 0,467 gr. stikstof. Sterker nog trad het verschil op bij de werking van salpeter naast stalmest. Bij gelijke werking had de stalmest op de perceeltjes een ver-1) Lundw. Yersuchstat. B. 59, blz. 187. 2) Jahrbuch Halle 11, blz 78. 3) Landw. Yersuchstat. Bd. 54, blz. 413

2