Soendaneezen behoorende, wonen inde residentie Bantam en zijn langs de Noordkust vermengd met bet Javaansche en Maleische ras, hetgeen men duidelijk aan de taal kan waarnemen. De eigenlijke Soendaneezen zijn, in zoover dit van de bewoners van Java gezegd kan worden, van vroolijken aard, eenigszins luidruchtig, verder gewillig en met een gering arbeidsloon tevreden. Inde vele streken waar zij gevestigd zijn, bedraagt het minimumloon niet meer dan 20 ct. voor mannen en 121 '2 ct. voor vrouwen, den dag gerekend op ongeveer 8 uren taakwerk en 12 uren dagwerk, terwijl als maximumloon ongeveer het dubbele gerekend kan worden. De Bantammers daarentegen zijn stil, bekend als fanatiek, minder gewillig en niet met een gering loon tevreden, zoodat in Bantam weinig ondernemingen worden aangotroffen. De geringe verdiensten, welke zij in hun eigen land kunnen maken, zijn oorzaak dat zij naar andere gewesten trekken, voornamelijk naar Batavia, waar zij hun diensten tegen een minimumloon van 80 ct. en meer aanbieden. Anderen weer steken over naar de Lampongsche districten om bij het pepervervoer als karrevoerders dienst te doen, waarbij zij zich dikwijls voor goed, vooral langs de kusten, dier gewesten vestigen. Den Javaan treft men aan op het overige grootste gedeelte van Java ten Westen van bovengenoemde residenties; langs de noordkust meer, in liet zuiden weer minder vermengd met het Maleische en in het oosten ook met hot Madoereesche ras. De Javaan is stiller, meer intelligent dan de eigenlijke Soendanees, en gewillig; hij stelt zich met een gering loon tevreden. Het dagloon wisselt af tusschen 20 en 25 ct. en meer voor vrouwen ongeveer de helft en kan in sommige omstandigheden, wanneer er handen te kort komen, tot ongeveer het dubbele stijgen. Het zuiverste type van den Javaan treft men aan inde Vorstenlanden (Soerakarta en Djokjakarta). De Madoereezen, de eigenlijke bewoners van het eiland Madoera, worden evenals de Bantammere door de geringe loonen, welke zij in hun eigen land kunnen verdienen, er toe gedreven, elders den kost te gaan verdienen, zoodat velen naar Oost-Java oversteken om daar tijdelijk of voor vast hun diensten als werkman aan te bieden. Zij zijn vrijmoediger dan de Javanen en moeten dan ook met meer omzichtigheid behandeld worden ; overigens zijn ze vrij gewillig en met hetzelfde loon tevreden als de Javaan in die stréken gewend is te ontvangen. De geringe loonen, over het algemeen door de Inlanders op Java verdiend, gevoegd bij het aantal werkuren, dat bij het meest voorkomend taakwerk ongeveer 8 uren per dag bedraagt, zijn oorzaak, dat velen, niettegenstaande hunne geringe levensbehoeften, na het verstrijken dezer uren uit liefhebberij kleine tuintjes aanleggen of gaan visschen, om zoo hun inkomsten te vermeerderen. Op de buitenbezittingen (d. w. z. de eilanden buiten Java en Madoera) is de kwestie van voldoend werkvolk een groot struikelblok voor het welslagen van vele cultuurondernemingen, tenzij de kwaliteit van het verkregen product de hoogere arbeidsloonen vergoedt, zooals b. v. op Sumatra’s Oostkust bij de tabakscultuur. In tegenstelling toch met de Javanen zijnde Maleiers in het algemeen niet genegen, als werkvolk dienst te doen. Slechts enkelen maken eep uitzondering en zijn tegen een loon dat twee- of driemaal meer bedraagt dan het gewone dagloon (25 ct.) van Java genegen, werk te verrichten. Zoo zijn hiervoor op Sumatra o. a. bekend een deel der Batakkers, Oajoes, Niassers en een zeer klein deel der laaglandbewoners van het N.-O. gedeelte der Lampongs. Verder een deel

97