Augustus tot December tot rijpheid komt. Aan de zaden schrijft men geneeskrachtige eigenschappen toe; men zegt dat ze een goed middel zijn tegen suikerziekte (diabetes). Ook van de schors wordt dit beweerd.

6. Djamboe bidjie of Guava. Kenmerken en aanteekeningen. De Djamboe bidjie of Dj. batoe (Psidium guajava), in West-Indië Guava genaamd, is waarschijnlijk uit tropisch Amerika naar N. 0.-Indië overgebracht en komt daar thans zeer algemeen, gecultiveerd en in ’t wild, voor. In habitus wijkt hij zeer van de vorige soorten af; hij is een lage, ongeveer 2.5 M. hooge kroonboom, welks 12 cM. dikke stam steeds neiging vertoont scheef te groeien, zoodat zijn kroon eenigszins overhelt. De lichtbruine schors, die op vele plaatsen scheurt en van den stam loslaat, komt in dat opzicht in Indië met den Kajoepoetieboom, ten onzent met den berkeboom, overeen. De takken zijn onregelmatig verspreid en gedraaid, in het bezit van kortgesteelde bladeren, aan den top kort toegespitst, lichtgroen gekleurd en aan de onderzijde in het oogloopend geelgroen generfd ; verder lang 9—15 cM. en breed 4.5—7.5 cM. De bloemen komen in bouw vrijwel met de ware Djamboes overeen, doch de kelk vormt geen lobben maar puntige slippen en het aantal bedraagt 5, zoo ook is de kroon 5-bladig. Hare kleur is dezelfde als die van J. aquea. De besvruchten verschillen aanmerkelijk en doen eenigszins denken aan kleine granaatappels, breed circa 5.5 cM., hoog 5.5 cM., en door den kelk gekroond. Zij bestaan uiteen circa 3/4 cM. dikken vruchtwand, uitwendig gevormd dooreen dunnen, eerst groenen; bij rijpheid geelgroenen schil, die een geheel vormt met den daaronder gelegen vleezigen lichtgeel gekleurden wand, welke het eetbare deel van de vrucht uitmaakt. Zij omvat een korrelige, taaie massa, in kleur met haar overeenkomende. De vele korrels of zaden (M. bidjie) zijn geelwit getint. De vruchtwand der niet geheel rijpe vruchten, in stukken gesneden en van de korrelige massa ontdaan, wordt in rooden wijn met suiker gestoofd en levert dan een eetbaar, doch vrij flauw gerecht. In West-Indië maakt men er de z.g. Guava-gelei van, die zeer smakelijk schijnt te zijn. Ook deze boom groeit zoowel inde laaglanden als vrij hoog in het gebergte en wordt op gelijke wijze als de beide beschrevene voortgeteeld. Zijn plantwijdte bedraagt circa 15 R. voet in het vierkant. Hij vormt aan den voet van den stam vele uitloopers, welke geregeld verwijderd dienen te worden. De boom draagt vrucht inden drogen moesson gedurende de maanden Juni, Juli en Augustus. 7. Djamboe monjèt. Algemeene en botanische kenmerken. De Djamboe monjèt (Anacardium occidentale) is uit tropisch Amerika naar N. 0.-Indië overgebracht en komt daar, althans op Java, vrij algemeen voor. Zijne kenmerken zijn : Boom. Onregelmatige kroonboom, circa 7 M. hoog, in het bezit van een hoofdwortel met zij wortels. Stam en takken. Stam krom, dik ongeveer 25—30 cM. Takken onregelmatig uitgespreid en hangend. Schors grauwbruin, harsrijk ; hout lichtbruin.

164