stapelen van klein hout, daar anders de stapels later niet volkomen verbranden. Men legt de stammen naast elkaar; van onderen bijvoorbeeld vijf en op borsthoogte eindigt men met twee stuks. Het in brand steken (M. bakar) der stapels geschiedt bij droog weer dagelijks en wel veelal ’s middags, wanneer het werk is afgeloopen, om gedurende het opruimen geen last te hebben van den verstikkenden rook. Kleine stronken worden bij eenjarige cultures tijdens de grondbewerking uitgegraven; bij meerjarige geschiedt dit niet. Groote stronken en dikke hoornen worden veelal niet opgeruimd , daar de meeste , aan weer en wind blootgesteld ineen vochtig en warm klimaat als de tropen, na eenige jaren vermolmen. Slechts van enkele boomsoorten , als b.v. Kiara’s , welker hout zacht en gemakkelijk brandbaar is , ruimt men de veel ruimte innemende en daardoor hinderlijke stammen op, wijl zij broeiplaatsen worden van vinnig stekende bijen (M. mëniennjö, S. nieroean of odèngj. Het geschiedt door er hout tegen te stapelen en dit in brand te steken. Hebben zij eenmaal vuurgevat en zijn ze goed droog, dan smeulen zij na eenige dagen gewoonlijk geheel weg. Enkele hoornen , welke een goede houtsoort opleveren , bestemt men dikwijls om er balken en planken van te zagen. Bij het branden, vooral bij regenachtig weer, verteren dikwijls eenige stapels min of meer onvolkomen ; men is dan genoodzaakt, later de overblijfselen nog eens hier en daar bij elkaar te halen en er opnieuw den brand in te steken. Ontegenzeggelijk gaan veel voedende bestanddeelen, voornamelijk stikstofverbindingen , inden vorm van rook de lucht in bij het verbranden der plantbedekking, waarbij een deel der humuslaag hetzelfde lot ondergaat. Alleen asch blijft over. Hoewel deze door haar gehalte aan kali en in mindere mate ook aan phosphorzuur en kalk den bodem weer verrijkt , zoude het toch voordeeliger zijn niet te branden , daar de humus ook indirect voedingswaarde heeft. Inde praktijk is dit echter niet uitvoerbaar, daar de grond alsdan niet spoedig genoeg schoon zou worden. 11. Ontginning van Kchtbosch. Bij deze ontginning kapt men gewoonlijk gedurende den regentijd op bekende wijze de aanwezige hoornen , doch laat het struikgewas tot het begin van den drogen tijd staan om bet dan dicht boven den grond om te kappen en tegelijk met de vooraf gevelde boomen te verbranden. Naarmate dit werk vordert, is men genoodzaakt de uitloopende stronken van de struiken , alsmede de onderaardsche stengels van hier en daar ópschietende slechte grassen (alang-alang e.a.) uitte graven. Lang mag men hiermede niet wachten, daar zij anders in korten tijd het terrein weer in beslag nemen. 111. Ontginning van grasvelden. Zooals vroeger werd opgemerkt, worden van de grasvelden bij voorkeur de gëlagavelden voor ontginning uitgezocht. Het geschiedt evenals bij de lichtbosschen bij den aanvang van den drogen tijd en wel door de stengels even boven den grond af te kappen ,te verzamelen en naarmate dit werk vordert, de overgebleven stronken uitte graven en met de stengels te verbranden. Alang-alangvelden eischen meer inspanning. Op Sumatra’s Oostkust geschiedt de ontginning als volgt: 1) 1) Zie ook het uitvoerige, lezenswaardige boek: „de Tabakscultuur op Sumatra’s Oostkust” door W. Westebmab. Uitgegeven door J. H. de Bussy te Amsterdam.

312