onder andere omstandigheden en daarmede veel sappen nutteloos verspillen , daar een groot deel der bloesems afvalt zonder vrucht te hebben gezet, evenals nog vele slecht gevormde peulen, terwijl die, welke blijven, zich niet zoo kunnen ontwikkelen als het geval had kunnen zijn. Ik moet hier even aanstippen, dat, waar ik hier wijs op gebreken als deze en' der gelijke, ik dit allerminst doe om den eigenaars van plantages een klad aan te wrijven, of dat ik hen daarvoor verantwoordelijk zoude willen stellen. Het is hoofdzakelijk een gevolg der treurige toestanden. Voor het waardeeren van eene doelmatige keuze van het zaaizaad, vaneen systematisch planten en verzorgen van het plantsoen, van grondbewerking, enz. ontbreekt algemeen de kennis. Waar zoude men die hebben opgedaan ? En had men de kennis, dan zoude nog gebrek aan kapitaal inde meeste gevallen verbeteringen inden weg staan. Eu was zelfs dit voorhanden, dan had men nog te kampen met den luien, totaal onverschilligen werkman, den neger, wien elk gevoel van verantwoordelijkheid, elk plichts- of eergevoel ontbreekt. Dit zij hier ter loops opgemerkt. Van eene divi-divi-kultuur mag men dus blijkbaar niet spreken. De meeste hoornen groeien, waar het toeval in vereeniging met de geit het wil, en verder worden zij' aan hun lot overgelaten, zoodat de eigenaar er zooveel van trekt, als de natuur, niet geholpen, maar op verschillende wijzen tegengewerkt, hem toestaat. De zorgelooze manier van oogsten maakt zijn winst nog geringer. Het geschiedt toch geheel zonder toezicht, en de opgezeteuen oogsten wanneer en waar zij willen. Zij brengen hetgeen zij hebben geplukt naar huis en ontvangen betaling naar gelang van de hoeveelheid. Dat de luie neger, die tevreden is met hetgeen hij ontvangt voor niet te hard werken , zeer veel zal laten zitten of liggen, dat geoogst had kunnen worden; dat hij nu eens te vroeg, dan weer te laat zal plukken, laat zich begrijpen. Er is nog eene omstandigheid zeer in’t nadeel van den divi-divi-planter, n.L, dat de hoornen veel te ver uit elkaar staan. Zelfs inde mooiste plantsoenen is dit het geval. Op het geheele eiland is zeker geen tweede plantsoen zoo uitgestrekt en zoo gelijkmatig met behoorlijke flinke hoornen bezet als dat in het wijde dal van Knip, waarop men vanuit het heerenhuis naar verschillende zijden het uitzicht heeft. Zoo vanuit dat punt gezien, schijnt het, alsof do hellingen daar in ’t rond door mcnschenhand zijn beplant met divi divi. Hier, op deze beschutte standplaats • het dal ligt aan de zuidwestzijde van den St. Christophel en wordt dus door dezen berg en zijne neventoppen tegen den passaat beschermd hebben de boomen ook een fraaien ronden vorm, waardoor de gunstige indruk nog wordt versterkt. Maar komt men in het plantsoen, dan bemerkt men, hoever de boomen uit elkaar staan, zoo ver, dat er nog wel ruimte is voor het dubbele aantal. Op de meeste plaatsen is de toestand echter lang niet zoo gunstig en staan de boomen soms zoo verspreid, dat men daar beter kan spreken van open grond met hier en daar een boom, welke dan nog niet alle dividivi’s zijn, maar zeer vaak geheel nuttelooze indio’s en wabi’s, mimosaceën , welke in uiterlijk wel eenige overeenkomst hebben met den divi divi-boom. Deze verspreide stand heeft niet alleen het nadeel, dat het overzicht veel moeielijker is, dat de oogst meer tijd vordert, maar ook dat de grond slechts voor een klein gedeelte tegen de zonnestralen en de hevige regenbuien is beveiligd.

367