aan de ongunstige weersgesteldheid gedurende mijn verblijf aldaar, waardoor op de meeste plaatsen zoowel mais als andere kultuurplanten niet tot voldoende ontwikkeling kwamen. Maar als het zoo is, dan is er zeer veel voor te zeggen, daar takken als steun voor klimmende rankvruchten op het houtarme Curagao zeer schaarsch zijn. Bij het nemen van eventueele kultuurproeven zal het echter zaak zijn , te onderzoeken in hoeverre de genoemde gewoonte in gewijzigden vorm praktisch kan zijn. Is het zaaien gedaan , dan hangt het verdere verloop af van het weer. Aangenomen, dat dit van ’t begin tot ’t einde gunstig is , zal men in Octoher reeds algemeen hebben gezaaid , velen mogelijk reeds vroeger. Is het gewas bijna een voet hoog geworden , dan zal een ijverig planter eene hoognoodige uitdunning van het veel te dicht opgekomen gewas voornemen en hij zal de uitgetrokken plantjes misschien gebruiken, om in te boeten, waar de korrels niet zijn opgekomen , of waar de jonge planten door rups („worm“ zegt men) zijn vernield. Toch schijnt dit uitdunnen maar weinig te geschieden , zoodat men inde meeste aanplantingen op elk plantgat eene dichte massa zware en dunne , soms zeer dunne, stengels vindt. Dat dit nadeelig is, behoeft geen betoog. Het is van nog meer nadeel, daar de sorghum in tegenstelling met de echte maïs, die zich gewoonlijk niet verdeelt en dus van eiken korrel maar één stengel met inden regel slechts 2 aren levert, eene groote neiging vertoont tot vertakken. Niet uitstoelen; want de vertakking geschiedt eerst op eenige hoogte boven den grond , van i/2 M. tot 2 M. daar boven. Zoo draagt een stengel niet zelden 10, zelfs 20 tot 30 takken en dus een gelijk getal aren. De sorghum draagt toch zijne aren evenals onze granen aan den top des stengels. Om deze reden zoude een sterk uitdunnen zijn aan te bevelen en tevens, naar ik geloof, een verder uit elkaar planten. Inde Yereenigde Staten wordt voor de maïs eene plantwijdte van 4 noodzakelijk geacht, en de sorghum levert een niet minder zwaar gewas dan de maïs. Op Curagao heb ik stengels gemeten van over de 3 M. hoogte. Het kan echter zijn, dat eene grootere plantwijdte en een sterk uitdunnen de stengelmassa zoude verminderen. Wat voor een land als Curacao het meeste gewicht inde schaal legt, zullen ook eventueel te nemen, overeen aantal jaren goed geleide kultuurproeven moeten uitmaken. Zoolang de maïs niet te hoog is geworden, gaat de neger de maïs één of twee keeren licht behakken, en wacht dan verder af, wat er van zal komen. Zijnde aren rijp geworden, dan worden deze stuk voor stuk met een mes van den stengel afgesneden, en de oogst in dien vorm in manden van bepaalde grootte gepakt en naar het magazijn gedragen. Met de stengels wordt naar omstandigheden gehandeld. Was er reeds gebrek aan voeder, en is de opbrengst niet al te ruim, dan zal de eigenaar zich haasten, ze te laten afsnijden, om ze in schuren of buiten in groote bergen te bewaren. Is de opbrengst zeer ruim, dan zal men een gedeelte laten staan, om hef vee er in te drijven. Ook zal men stukken, waarop de stengels mooi groen zijn gebleven, afgesloten houden, om er bij mogelijk nieuw invallenden krachtigen regen des te spoediger een kriojo-oogst van te halen. Ook de tot den grond afgesneden stengels loopen wel weer uit bij voldoende vochtigheid, maar ze zullen eerst nieuwe stengels moeten vormen, voor er aren kunnen komen. Een ruime stengeloogst heeft een ontzaglijke waarde voor den vee-

370