KG. per koe Ingekuilde n , TT n Lijn- TT . per dag klaver Gerst Haver Boonen koek H°ol Stro° Groep I 3 2118 ad libitum „ II 15 li/2 1 1/2 13 „ „ » 111 30 13 In verband met ’t levendgewicht en de melkopbrengst werden deze rantsoenen dan zoodanig veranderd , dat we mochten hopen, dat de koeien allen op gelijk lichaamsgewicht bleven en dat zoodoende het verschil in voer zich enkel uitsprak inde melkopbrengst. Eene vergelijking vaneen toe- of afname in levendgewicht met melkopbrengst blijft nog eene schatting en bij eene dergelijke schatting kan men zeker belangrijke fouten maken. Bij het opmaken eener berekening omtrent de hoeveelheid arbeidsvermogen, noodig voor de productie van 1 K.G. melk , legt Kellner 1) hieraan ten grondslag „die Produktionsverhaltiusse, welcbe nach des Yerfassers TJntersuchungen für die Bildung von Körpersubstanz beim Einde Geltung haben“ on ook op blz. 546 van genoemd werk spreekt Kellnek zich in die richting uit, n.l. : Weiter ist nicht anzunehmen, dasz das Wachstum der Drüsensubstanz von wesentlich anderen Grundgesotzen beherrseht wird wie das Wachstum anderer Gewerbe.” Wel wordt melksuiker door geen ander orgaan in het lichaam voortgebracht en zou er ook bij de vorming van de melkkaasstof misschien eene eenigszins andere krachtomzetting plaats vinden dan bij aanzetting van lichaamseiwit, maar op grond van proefnemingen meent Kellner dat met deze eventueele afwijkingen althans geen rekening behoeft gehouden te worden. Al mogen we nu ook aannemen, dat bovenstaande werkelijk het geval is , dus dat er bij de vorming van melk uit voedsel dezelfde regel heerscht als bij de vorming van lichaamssubstantie uit dit voedsel, m. a. w., dat er uiteen zeker gewicht vaneen bepaald voedsel evenveel arbeidsvermogen inden vorm van melk kan worden afgescheiden als aangezet als bestanddeelen van het lichaam, dan nog gaat het niet, om eene toename in levendgewicht om te rekenen in eene hoeveelheid melk van dezelfde samenstelling als de koe heeft-gegeven. We hebben nl. gewerkt met jonge koeien, met tweede- en derdekalfskoeien , die nog niet volgroeid zijn , en bij toename van levendgewicht komt dan de vraag : welk deel van die toename is vet, welk deel eiwit ? Dit weten we niet en bij het groote verschil juist tusschen de hoeveelheid arbeidsvermogen , dat in 1 gram eiwit zetelt en dat, ’t welk is opgehoopt in 1 gram vet, kennen we niet de hoeveelheid energie, die aangezet is ; nog minder zijn we dus in staat het toegenomen levendgewicht in melkopbrengst om te zetten. Daarom is het van groot belangde voorperiode niet te kort te nemen, om n.l. de koeien zoo goed mogelijk te leeren kennen ; niet alleen uit de verkregen cijfers over het levendgewicht, de hoeveelheid en de samenstelling van de melk, maar ook, uit het geheele uiterlijke voorkomen van de dieren. 1) Kellner. Die Ernahrung der landwirtsohaftliohen Nutztiere, ,pag. 544. Noot 1. 1905.

547