hoogste , terwijl het vetgehalte bij de groenvoedergroep het midden hield, daarbij echter het meest naderende tot de krachtvoedergroep. De betreffende graphische voorstellingen voor de proef van dit jaar vindt men , naast de lijnen, welke de melkopbrengst aanwijzen op pl. I, II en 111. Ze geven ons alleen in zooverre aanleiding tot bespreking, dat de schommelingen in het vetgehalte het meest voorkomen bij de koeien , welke groenvoeder ontvangen en dan wel het sterkst bij de groenvoedergroep. Niettegenstaande dat, vertoont inde krachtvoedergroep koe no. 13 , die zich ook zoo vreemd gedroeg inde melkopbrengst, inde voor- en overgangsperiode een meer afwisselend vetgehalte inde melk. Verder blijkt nog, dat dikwijls met verhooging in melkopbrengst eene daling in vetgehalte is opgetreden en omgekeerd, maar toch gaat dit niet steeds op. Pl. VII vertoont weer de lijnen , voorstellende de gemiddelde vetgehalten der drie groepen. Ook hieruit zien wede tamelijk geleidelijke lijn van de kraohtvoedergroep tegenover de meer schommelende van de beide andere groepen. Gedurende de voorperiode was het gemiddelde vetgehalte van de krachtvoedergroep 3.28 pet., van de controlegroep 8.26 pot. en van de groenvoedergroep 3.32 pet. Inde proefperioden daarentegen waren de resp. cijfers: 2.94 pet. 8.14 pet. en 3.13 pet. Evenals verleden jaar gaf het krachtvoeder dus het laagste vetgehalte. Terwijl toen evenwel half krachtvoer, half groenvoer een beter resultaat gaf dan uitsluitend groenvoer was , dit nu niet merkbaar het geval. c. Botervet-opbrengst. Zooals bekend, wordt de hoeveelheid botervet verkregen door het aantal KG. melk te vermenigvuldigen met het vetgehalte. Alvorens over te gaan tot eene bespreking van de botervet-opbrengst , willen we eerst in herinnering brengen tot welk resultaat men het vorige jaar is gekomen. Ten opzichte van de voorperiode heeft men toen inde proefperiode eene daling gehad in botervet-opbrengst en wel zóódanig , dat wanneer men die daling bij groep II stelde op 100, ze bij groep I steeg tot 133, terwijl de achteruitgang bij de derde groep dan door het cijfer 152 moest worden voorgesteld. We zullen nu nagaan in hoeverre het resultaat van de herhaalde proef met dat van ’t vorige jaar overeenstemt. De botervet-opbrengsten der afzonderlijke koeien vindt men op platen IY, Y en YI, terwijl plaat YII het gemiddelde van elke groep weergeeft. Bij de krachtvoedergroep is de botervet-opbrengst bij alle koeien inde proefperiode ten opzichte van de voorperiode gedaald ; bij de nos. 4 , 5 en 14 op zeer regelmatige wijze, terwijl we van no. 7 en no. 13 hetzelfde zouden kunnen zeggen als bij de behandeling van de melkopbrongsten. Ten opzichte van de voorperiode is koe no. 7 minder gedaald in botervetopbrengst dan gemiddeld bij deze groep het geval is ; bij koe no. 13 daarentegen is de daling iets sterker geweest. Bovendien vertoont no. 13 als gevolg van de sterk op- en neergaande melkopbrengst een onregelmatig verloop inde kurve, ’t geen men terugvindt inde lijn van het gemiddelde op plaat YII. Bij de controlegroep hebben de kurven een zeer regelmatig verloop.

557