toch bezit zijn grond, welke hem zelfs onder de bestaande ongunstige omstandigheden en ten koste van zeer weinig moeite een zeker inkomen bezorgt. Hij heeft daarbij zijn intellect, dat hem in staat stelt, inde ruimste mate kennis te nemen van de middelen, door welker aanwending de opbrengst van den bodem kan worden verhoogd, en onder ad I heb ik ' reeds aangegeven, hoe deze te zijner kennis te brengen. Wat hem op dit oogenblik ontbreekt, zijn, behalve die kennis, de overtuiging, dat ook de bodem meer kan opleveren, dan hij nu doet, en dan • geld. Zonder dit laatste zal het ook hem niet mogelijk zijn, belangrijke verbeteringen in zijn bedrijf aan te brengen. En toch, waar zal hij dit volstrekt noodige geld vandaan halen? Yan de meesten is reeds elk stukje grond verhypothekeerd. Wie zal hem dus daarop leenen ? Was er samenwerking, bestond er een band van gemeenschap tusschen de verschillende eigenaren, dan zoude er wel uitzicht zijn. Niet alle eigenaren zijn zonder middelen, en zoude het begrip eens levendig worden, dat een algemeen opbloeien van den landbouw ook in het Voordeel zal zijn van de enkelen, wie het niet aan de middelen ontbreekt, om hunne eigene plantages in beteren toestand te brengen, dan zouden deze zeker wel geneigd zijn, hunne minder bedeelde landgenooten bij te staan. Maar om daartoe te komen, moet eerst het geloof inde mogelijkheid vaneen beteren toestand zich vestigen. Dit geloof kan slechts langzamerhand geboren worden, nadat verschillende malen een kleiner of grooter succes, zoowel door den gouvernementsdeskundige als door enkele ondernemende particulieren is behaald. Als dat geloof begint door te dringen, zal ook de koopman-plantagehouder, die tot nog toe zijn landelijk eigendom meer als een voorwerp van luxe beschouwt dan als iets, dat zijne opmerkzaamheid als man van zaken in hooge mate waard is, daarin belang gaan stellen, en dan zal tevens de scheiding, die, naar het mij schijnt, bestaat tusschen hen, die alleen van de inkomsten hunner plantage moeten leven, en de ovengenoemde koopmanplantagehouders voor een groot deel worden opgeheven en daarmede een der voornaamste hinderpalen op den weg tot samenwerking. Ik geef toe, dat mijn verblijf op het eiland te kort van duur is geweest, om een genoegzaam diepen blik te slaan in deze verhoudingen, maar toch geloof ik niet mis te tasten, wanneer ik beweer, dat op dit oogenblik menig landbouwbelang schade lijdt door heimelijke tegenwerking of op zijn best door het ontbreken van medewerking van den kant van den koopman-plantagebezitter. Het eigenbelang van dezen behoeft nog niet direct de aanleiding daartoe te zijn, al zal dat ook weleens voorkomen, maar alleen de vrees, zijnen handelsvrienden inden vreemde onaangenaam te zijn, is voldoende. Neemt echter het landbouwbelang grooter afmetingen aan, zoodat de behartiging daarvan meerdere en directe voordeelen belooft, dan zullen de wenscheu der handelsvrienden, wanneer deze daar diametraal tegenover staan, minder gewicht inde schaal leggen. Ik wil slechts één voorbeeld noemen. Het schijnt, dat het voornaamste gedeelte van het tegenwoordige hoofdproduct van het eiland, de divi-divi, dat gedeelte, hetwelk het looizuur bevat, de bruine stof is, welke aan den binnenkant van de peulschil voorkomt. Wanneer men die looizuur bevattende stof op het eiland zelf van de waardelooze schillen en zaden kon scheiden, dan zoude men aanzienlijke vrachtkosten besparen niet alleen, maarde ondernemerswinst en het loon op en voor dat extraheeren dezer stof, welke nu inde zakken van Amerikaansche en Europeesehe fabrikanten en werklieden terechtkomen, voor zich kunnen behouden. Eenige jaren

599