als raadsman ter zijde te staan, moet genoegzaam daarmede bekend zijn, om de draagkracht een er gestelde vraag te schatten, maar deze kennis behoeft en kan uitteraard slechts oppervlakkig zijn. De ontwikkelde vakman moet daartegenover genoegzaam wetenschappelijk onderlegd zijn, om eensdeels te weten, wat hij van haar kan vragen en anderdeels in staat te zijn, de van haar verkregen inlichtingen te begrijpen, teneinde het volle voordeel er van te kunnen trekken. Beider gebied is veel te omvangrijk, dan dat één persoon ze zoude kunnen beheerschen. Dit is door den heer "Went uit het oog verloren. Het bewijs hiervoor vindt men op verschillende plaatsen van zijn rapport omtrent den landbouw in Suriname en op eene plaats in het bijzonder in dat omtrent den curaQaoschen landbouw, waar steeds blijkt, dat de heer W. wetenschappelijke voorlichting en hare praktische toepassing met elkaar vereenzelvigt. Eene andere onjuiste voorstelling is, dat „een persoon, die in Europa praktisch en theoretisch landbouwkunde geleerd heeft” (ik haal de eigen woorden van den heer Went aan uit het rapport omtrent den ouragaoschen landbouw) niet in staat mag worden geacht, als zelfstandig leider der landbouwaangelegenheden op Curagao op te treden. Deze voorstelling vindt voor een gedeelte haar grond in het vooraf besprokene. Het staat toch bij den heer Went vast, dat de man der wetenschap niet slechts degene is, die licht heeft te verspreiden omtrent hetgeen duister is, maar die tevens de duistere punten heeft op te sporen en voorts de resultaten van zijn onderzoek de hun toekomende plaats in het landbouwbedrijf heeft te geven. De vakman kan volgens hem dus niet anders dan eene ondergeschikte plaats bekleeden. Maar dit is niet de eenige grond. De heer Went ontzegt hem ook den „ruimen blik”, noodig om „nieuwe banen” te betreden. Op pag. 20 van het in mijn bezit zijnde rapport omtrent den landbouw in Suriname (verbeterde druk, in brochurevorm met rooden omslag), zegt Zed., sprekende over de oorzaken van den ondoelmatigen aanleg van den kultuurtuin te Paramaribo: „ maar vooral, dat men geen voldoende tractement voor den directeur heeft toegestaan en dus geen wetenschappelijk gevormd man met ruimen blik kan krijgen, maar , etc. —” Hier wordt dus het bezitten vaneen ruimen blik afhankelijk gesteld van wetenschappelijke opleiding. Op pag. 58 van hetzelfde rapport zegt de schrijver weer: „Het geldt hier toch volstrekt niet het toepassen van reeds bekende zaken op den praktischen landbouw, maar er moeten telkens nieuwe verschijnselen onderzocht worden, nieuwe hanen van onderzoek worden geopend, iets wat alleen de werkelijke natuuronderzoeker kan doen". Behalve dat uit deze aanhaling de hier boven behandelde begripsverwarring blijkt, het ontkennen van de volstrekt noodige samenwerking op gelijken voet van den man der wetenschap en den laat ik deze uitdrukking hier maar gebruiken , hoewel de heer Went zich streng daarvan heeft onthouden wetenschappelijk onderlegden vakman, spreekt er tevens ook weer het denkbeeld uit , dat aan dezen het vermogen moet worden ontzegd tot het betreden van „nieuwe banen”. Maar is dan de heer Went blind gebleven voor do duizenden voorbeelden van het tegendeel, welke overal en te allen tijde voorhanden zijn geweest ? Een „ruime blik” en het vermogen „nieuwe banen” te betreden uitsluitende eigenschappen van don wetenschappelijken man ? Universitair onderwijs is zeker zeer geschikt den blik te verruimen, maar het heeft gelukkig niet het monopolie daarvan. Om meer te doen

617