In ons vorig maandverslag vergaten we nog mede te delen de benoeming tot kandxdaat-houtvester voor Indiese Dienst. Als zodanig zijn benoemd uit hen, die hun eksamen van landbouwkundige gedaan hebben, de heren F. Blok en P. van Zou. Deze heren zullen wegens de verandering, die bij de reorganisatie plaats gehad heeft, wel de laatste kandidaat-houtvesters zijn, die de rang van Ind.-landbouwkundige hebben Uit hen, die met goed gevolg het propaedeuties landbouwkundig eksamen hebben afgelegd, zijn tot kandidaat-houtvesters benoemd de heren J. van Roosendaal en R. Wind. Het eerste studiejaar van de kandidaat-houtvesters telt dus dit jaar met inbegrip van één, die voor de tweede keer dit jaar doormaakt 5 studerenden ; voorzeker een flink aantal. Door de reorganisatie van Aug. 1904 zijn zij, die in Julie j.l. voor hun eksamen van landbouwkundige zakten, ineen lastige positie geraakt. Hoewel er wel in ’t volgend jaar nog een eindeksamen op de oude voet zal worden afgenomen, is er geen kursus, die voor dat eksamen opleidt. Om aan dat inderdaad grote bezwaar tegemoet te komen, heeft de Raad van Bestuur besloten, dat zij, die dit jaar niet slaagden voor het eksamen van landbouwkundige, zich kunnen wenden tot de betrokken leraren met het verzoek om uitbreiding van rooster te krijgen voor die vakken en onderdelen van vakken, die in het tweede studiejaar niet gegeven worden, maar waarin wel geëksamineerd wordt voor hot eindeksamen. Zeer zeker heeft de Raad van Bestuur hiermee ineen grote behoefte voorzien. Yoor kandidaat Indies ambtenaar zijn benoemd de landbouwkundigen L. Y. Alsdorf, M. Sanders en L. van Klaveren, en van hen, die met goed gevolg het propaedeuties eksamen aflegden, de heer T. J. Lekkerkerker. Genoemde heren zetten in Leiden hun studie voort. De kolleges in Staathuishoudkunde worden sedert 19 Oktober voorlopig gegeven door de heer Koenen, die reeds sedert het begin van deze kursus het vak bedrijfsleer van de heer Pitsch heeft overgenomen onder de veranderde naam „Landhuishoudkunde”. Inde reeds lang gevoelde behoefte aan geregelde leiding voor hen, die na het afleggen van hun eksamen voor Landbouwkundige hun studie wensen voort te zetten om zich te bekwamen voor de akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs inde landbouwkunde, of die vaneen of meer onderdelen van het vak een meer speciale studie wensen te maken voor een ander doel, zal waarschijnlijk binnenkort voorzien worden door het openen vaneen kursus, die daartoe gelegenheid geeft. Op uitnodiging van „Studiebelangen” heeft de Heer Dr. D. v. Gulik, docent a. d. R. H. L., T. en B. S., toezegging gedaan om omstreeks de kerstvakantie voor de studenten aan genoemde inrichting een lezing te houden over „Bodemelektriciteit”. Op het scheikundig laboratorium is onder de heer Aberson als tweede assistent benoemd en bereids in funktie getreden de heer Heine, technoloog. Ekskursies: Geologiese ekskursie naar het Zevengebergte en de Bifel onder leiding van de heer J. van Baren op I—B September j.l Het doel dezer ekskursie was oorspronkelik om degenen, die later een toepassing hunner wetenschap in Indië zullen vinden, inde gelegenheid te stellen zich een goed denkbeeld te vormen van het vulkanisme, zoals zich dat in het Zevengebergte en Eife), analoog aan de bergen op Java aan ons oog voordoet (Junghulm). Daar de ekskursie echter een week zou duren en de reiskosten tamelik hoog waren, had men besloten, dat alleen de beide kandidaathoutvesters uit het eerste jaar vrije overtocht zouden krijgen, terwijl alle andere dit zelf moesten bekostigen ; dientengevolge waren er behalve de heer van Baren slechts, 3 andere deelnemers. Ofschoon het weer niet altijd even helder was, waardoor o. ra. het uitzicht vanaf de Löwenburg belemmerd werd, had men slechts één glibberige tocht, nl. van Gerolstein over de Munterley met zijn eigenaardig Buehenloch naar de Papenkaule, een tans uitgedoofde rondachtige krater, waarvan de rand is opgebouwd uit losse uitwerpselen, die zich door de dolomitiese kalk een uitweg gebaand hebben en verder naar Pelm, waar een menigte fossielen ons tot een palaeontologies onderzoek noodde. Wat een machtige indruk kreeg men nu van die rotsen, uit niets anders bestaande als uit Devoniese schiefer, hier en daar afgewisseld door geologiese orgelpijpen in tuf (Brohltal), terwijl een groeve bij de Weilberg en de Horngraben ons een denkbeeld gaven uit welke diepten de bazaltzuilen zijn opgedoken. Zag men hier de bazalt als lange Pfeifen te voorschijn komen ; elders troffen we het aan als enorm grote blokken of als Edammer kaasjes (Kasegrotte). Ook trof de schoonheid van de Laachersee met zijn kristalhelder water, dat tengevolge der daarin opgeloste zwavelzouten op grotere diepte een prachtig blauwe kleur aanneemt, terwijl „die drei Maare bei Daun” een mooi voorbeeld van het ontstaan en de instandhouding der kratermeren opleverden.

636