DE OPBRENGST VAN VOEDERGEWASSEN.

voor landbouwverbeteringen uitgegeven wordt (het moge voor het vee of voor het bouwland zijn), als het met voorzichtigheid en verstand geschiedt, een van de zekerste en voordeeligste geldbeleggingen voor den landbouwer is. Nog een andere omstandigheid heeft de uitbreiding der kuituur van voedergewassen ook zeer inden weg gestaan. Tot nu toe hebben de landbouwers vooral getracht den graanbouw en niet den verbouw van veevoeder uitte breiden. Overal neemt men dit waar in Europa, behalve in Engeland. Wat België aangaat, kunnen wij ons hiervan overtuigen, als wijde statistiek raadplegen, die de Eegeering heeft doen opmaken. Yoor ’t eerst werd die in 1846 opgemaakt, en als wijde toen openbaar gemaakte cijfers vergelijken met die welke in 1856 opgegeven werden, kunnen wij zien, dat in die 10 jaar het verbouwen van graangewassen steeds is toegenomen. Ziehier de opgaven van de oppervlakte, bezaaid met graangewassen, tarwe, spelt, rogge en mastelein (mengkoren) in 1846 en 1856. Statistiek van 1856: 267 365 hectare tarwe. Vermeerdering. " » 1846:233 452 » « 33 913 hectare. " « 1856: 58 443 hectare spelt. * " 1846: 51 847 » » 6 596 » " » 1856: 293 102 hectare rogge. " 1846: 283 369 » „ 8 733 " » 1856: 41 410 hectare mastelein. • « 1846; 39 716 „ .... 1694 Totaal ... 50 936 hectare. Na 10 jaren tijds is dus ongeveer 51 000 hectare per jaar meer met graangewassen bebouwd. Een dergelijke vermeerdering heeft men in andere landen, vooral in Frankrijk waargenomen. En daarbij is de opbrengst per hectare ook vermeerderd, tengevolge van verbeteringen inde kuituur. En kan men er nu op rekenen, dat in gewone tijden en omstandigheden het stijgen der graanprijzen zal aanhouden? Hierop moet men te minder rekenen, daar de Europeesche granen niet alleen op de markt aangevoerd worden, maar moeten meedingen met Amerikaansch graan, uit Chili Californië enz. Zou het niet verstandiger zijn, als men op deze feiten lettende, in plaats van meer, allengs minder graangewassen verbouwde, en inde wisselboerderij grootere plaatsruimte aan de voedergewassen inruimde? Uit zulk een omkeer zou ook niet behoeven te volgen, dat minder graan op de boerderij geoogst werd, want de grond, als hij beter toebereid en bemest werd, zou ook meer opbrengen. Wanneer men verbeteringen aanbracht op de wijze, die wij aangaven, zou men zonder veel moeite er in slagen om op gronden, waarvan men vroeger 20 hectoliter kreeg, nu 25 hectol, te oogsten, zoodat men in ’t vervolg op 4 hectare evenveel verbouwde als vroeger op 5; men zou dus zóó een hectare overhouden voor voedergewassen, en dit zou den prijs van den oogst per hectoliter verminderen, en zoo den landbouwer beter in staat stellen, aan de concurrentie het hoofd te bieden. Ik eindig met eene belangrijke opmerking nl.: dat als de granen op onze markten te weinig opbrengen, dit met het vee niet het

71