DE OPBRENGST VAN VOEDERGEWASSEN.

geval is. De vleeschprijzen stijgen sinds jaren gestadig, en dit zal, weest hiervan verzekerd, nog niet ophouden. Alles spant dus samen om ons te noodzaken meer voedergewassen te verbouwen, om zoo meer vee te kunnen houden, en dat beter te voeden. En wij zullen onze opbrengst stellig zien toenemen, en onze winsten vermeerderen als wij dezen weg met voorzichtigheid opgaan, en de hulpmeststoffen met verstand weten te gebruiken (1). VERSLAG VAN DEN LANDBOUW IN NEDERLAND OVER 1884. In het laatst der vorige maand is weder het jaarlijks op last van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid uitgegeven Landbouw-Yerslag in het licht verschenen. Dit nuttige, opnieuw in het bureau der Rijkslandbouwsohool bijeen verzamelde en bewerkte overzicht van den vaderlandschen Landbouw, ruim 600 bladzijden groot, is weder voor f 1.—, dus voor ongeveer de waarde vaneen enkel kgr. boter (geen kunstboter!) algemeen verkrijgbaar gesteld. Dat het verslag hoe langer hoe meerde voor zulk een werk bruikbare nauwkeurigheid waar toch alles op aankomt nadert, lijdt geen twijfel en evenmin, dat het langzamerhand (helaas wel wat te langzaam) in ons eigen land meer zal worden gewaardeerd en gebruikt, zooals men het nu reeds in het buitenland doet. Onder voorbehoud later van het een en ander van den inbond van het verslag in het Maandblad mede te deelen, wordt hieronder nu reeds overgenomen het „Voorwoord” er van, waarin velerlei belangrijke bijzonderheden ineen kort bestek, het verslag betreffende, zijn vermeld. Red. Toen mij na het onverwacht overlijden van den Heer C. J. M, Jougkindt Coninck, op 16 Augustus 1.1., door Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid hij Missive van 9 September 1885, N°. 35, de vereerende taak werd opgedragen , den arbeid voor het in bewerking zijnde Landbouwverslag over 1884 op mij te nemen en de uitgave daarvan te helpen voltooien, heb ik niet geaarzeld, die taak te aanvaarden, temeer omdat het mij niet onbekend was, op welke uitnemende krachten ik mij hier daarbij mocht verlaten. Ik moet dus reeds dadelijk beginnen met te erkennen, dat dit Verslag in hoofdzaak is bewerkt door den Heer A. Venema, wiens statistische arbeid reeds sedert Juli 1879 aan het Landbouwverslag ten goede gekomen is. Was dan ook mijn eigen aandeel aan de samenstelling van dit Verslag van geringe beteekenis, toch heeft misschien mijn tijdelijk optreden in dezen er toe mogen medewerken , om deze voor den Landbouw zoo gewichtige zaak te behouden voor den (1) Hetgeen de heer Fouquet in het slot van deze verhandeling reeds in 1866 zeide, over het weuschelijke van uitbreiding der teelt van voedergewassen en inkrimping van den graanbouw, heeft ook thans nog, hoe dikwijls reeds inde laatste jaren door tal van sprekers of schrijvers herhaald, zijne waarde behouden. Hoewel Amerika sedert het genoemde jaar ook begonnen is met den uitvoer van veel vee en zelfs zuivelproducten (vooral kaas), toch is dat werelddeel als concurrent op de graanmarkt steeds veel gevaarlijker, en zal het dit ook blijven, dan op de veemarkt. Het aantal stuks vee op ieder lOOOtal inwoners in Amerika aanwezig, is nu reeds aanzienlijk minder dan voor eenige jaren, en zal waarschijnlijk binnen weinig jaren niet veel grooter zijn dan in Europa in dezelfde verhouding. Ook de aansporing van den redenaar, om liever weinig land maar dit goed bewerkt en bemest te hebben, dan veel land maar gebrekkig behandeld, mag nog wel eens herhaald worden. {Red.)

72