lETS OVER HET VERGIFTIGEN VAN INSECTEN.

De gevoeligheid van verschillende insecten tegenover vergif is zeer ongelijk: terwijl b. v. de rupsen der Boomspinselmotten (Hypomeneuta) en de Bladluizen reeds door zeer slappe oplossingen bevochtigd en vergiftigd worden, moet men voor Bloedluizen en Bladrollers (Tortricidae) veel sterkere vergiften gebruiken. Het vergif, dat ik reeds in 1880 tegen deze insecten aanbeval, kon bijna bij alle insecten met goed gevolg aangewend worden, wanneer de prijs er van (ongeveer 25 cent de liter) niet te hoog ware. Vergiften, die ter besproeiing of tot bestrijking van boomen en struiken gebezigd moeten worden, moeten echter zeer goedkoop en toch voldoende werkzaam zijn voor het dooden der insecten, zonder de plantendeelen, die er mede in aanraking komen, te beschadigen. 1. Bloedluizen. Bij iedere vernieling van insecten, door middel van vergif in vloeibaren toestand, is het een eerste vereischte, dat de insecten snel en zeker bevochtigd worden. De vloeistof moet verder gemakkelijk inde spleten en holten, waarin de insecten aanwezig zijn, indringen; dit is in het bijzonder van belang bij de bloedluizen, omdat deze zich veelvuldig in kleine spleten en holten en onder den schors der boomen bevinden, en doordien het indringen der vloeistof door de wol der bloedluizen aanmerkelijk verhinderd wordt. Ik heb herhaaldelijk waargenomen, dat ook zeepsop, waardoor andere insecten snel bevochtigd worden, van de bloedluizen in kleine droppels afrolde of, wanneer de insecten in spleten zaten, slechts de wol aaneen deed kleven, daardoor wel de lucht afsloot, maar niet inde spleten drong en de insecten niet doodde. Bij boomen, die zeer zorgvuldig met kalkmelk besmeerd waren, heb ik dikwijls waargenomen, dat de bloedluizen in het voorjaar en den zomer zich, trots de kalk, ontwikkelden en het den schijn had, alsof zij op de kalk zaten. Een bewijs, dat de kalkmelk niet diep genoeg ingedrongen was en ook niet voldoende de lucht afsloot en de insecten verstikte. Van de vele honderd middelen, die ik voor dit doel probeerde, bleek foeselolie en mengsels waarin deze aanwezig was, de insecten het best te bevochtigen. De foeselolie dient dus minder onmiddellijk als vergif dan wel om de vloeistof tot op de huid der insecten en inde spleten der boomen te doen doordringen. Daar de bloedluizen zich buitengewoon sterk vermeerderen, daarbij groote schade aanrichten en veel werk bij hare bestrijding veroorzaken, is het hier van dubbel belang zulke middelen toe te passen, die eene zoo zeker mogelijke uitkomst doen verwachten. Van de volgende oplossing heb ik de beste gevolgen ondervonden: 30 gram groene zeep en 2 gram zwavelkalium worden in water opgelost, vervolgens 32 gram of 40 c. cm. zuivere foeselolie (onr zuivere bevat dikwijls 40 pCt. en meer vreemde stoffen) er bijgevoegd en met water op 1 liter verdund. De zwavelkalium (zwavellever) moet versch zijn, hetgeen men herkent aan de groene kleur der oplossing; het inden handel voorkomende is, doordien het weinig gevraagd wordt, dikwijls meer of minder bedorven. Voor één boom heeft men lU tot '/a liter van het boven beschreven smeersel noodig. Het beste is, op plaatsen waar de bloedluis voorkomt, de boomen in Maart en April het smeersel met een

107