LiSDBOÜ W-V A K O K D E R W IJ S.

zijn reeds lang op dezen weg voorgegaan. Het wordt hoog tijd dat Nederland niet langer achterblijve. De vakscholen hehooren te zijn eenvoudige inrichtingen, waar de landbouwer de praktijk van zijn vak leert, waar hij ziet hoe zijn vak het best wordt uitgeoefend, waar hij zelf leert arbeiden, nieuwe vindingen, nieuwe werktuigen, nieuwe methoden in praktijk ziet o-ebracht, en leert waarom hij doet wat hij gewoon is te doen opdat hij zijne kennis en ervaring naar de omstandigheden weet te richten”. DE BELANGEN VAN ONZEN VEEHANDEL. Dit is het opschrift boven een drietal opstellen inde Prov. O. en Zw. C., met de hoofdstrekking waarvan onze lezers reeds in het vorig Maandblad bekend werden gemaakt. Enkele hoofdpunten uit de beschouwingen van den schrijver mogen hier nog een plaatsje vinden. Aanleiding er toe gaf eene mededeelmg van den Minister van Binnenlandsche Zaken inde zitting dei Tweede Kamer van 16 Mei j.l. n.l. deze, dat de opening der Engelsche havens en markten voor ons vee in het vrije verheet (dus het vervoer van levend vee naar Londen en andere Engelsche markten) nog niet zeker zoude zijn, ook al werd – zooals de Britsche Regeering verlangt de doorvoer van Duitsche schapen door ons land verboden. De schrijver toont daarop met cijfers aan, dat werkelijk het in 1877 uitgevaardigde verbod van invoer van levend vee uit ons land in Engeland (met uitzondering vaneen paar havens, vooral die te Deptford, waar het vee geslacht moet worden) van grooten invloed is geweest. Het cijfer van ongeveer een half miljoen stuks vee nog in 1876 uitgevoerd, daalde in 77 terstond tot 322 000 en in 1886 tot ruim 296 000 (waaronder slechts 1821 koeien) terwijl de 264 000 schapen wel voor het meerendeel Duitsche doorgevoerde schapen zullen geweest zijn. Eene waarde van 3 miljoen gulden, voor in 1877 minder naar Engeland uitgevoerd vee, is zeker een aanzienlijke som. Die som is echter sedert niet jaarlijks gelijk gebleven. Dank zij de „lofwaardige geestkracht” het doet het vaderlandsche ,/ovoel goed hieraan eens te worden herinnerd, bij de talrijke klachten over „malaise” en over lusteloosheid zochten en vonden onze veehouders nieuwe landen en plaatsen van afzet voor ons vee. Zoo werden, om een enkel voorbeeld te noemen, in 1886 ongeveer 66 000 koeien en bijna de helft van dit aantal kalveren naar België uitgevoerd. Het is bekend, dat ook verzendingen naar Frankrijk, Italië en de Yereenigde Staten meermalen voorkwamen. (1) Er is nog eene, wellicht zegt S. de voornaamste oorzaak, waardoor onze veeuitvoer naar Engeland tijdelijk moest vermindeien, n.l. de sterke invoer van vleesch uit Amerika en Australië, vooral sedert 1878, in welk jaar reeds voor 48 miljoen guldens werd m(1) Het Bestuur van liet Frieach rundvee-stamhoel: gaf nog onlangs Wijk van ijver door eene beschrijving van den oorsprong eu de geschiedenis van het Fnesche vee inde Engelsche taal (2000 exemplaren) en inde Fransche taal (3000 exemplaren) met hulp der Kegeerimr in en buiten Europa doelmatig te verspreiden.

109