DE BELANGEN VAN ONZEN VEEHANDEL.

gevoerd, behalve nog voor 9 miljoen guldens aan gezouten vleesch. (Gezamenlijk met de waarde van het levend ingevoerde slachtvee in 1878 voor 208 en in 1879 voor 220 miljoen gulden.) Wij behoeven ons echter over langen duur der concurrentie van Noord-Amerika niet ongerust te maken, ten eerste wegens de slechte zaken, die de Amerikaansche importeurs van levend en geslacht vee in Engeland daarmede maken en inde tweede plaats, wegens het snel toenemen der bevolking in Noord-Amerika zelf. Wat het laatste betreft, is de tijd niet meer ver verwijderd, dat dit land, in plaats van vleesch te kunnen uitvoeren, dit zal moeten invoeren. Bovendien, vee en versch vleesch moet dicht bij de plaats van afkomst en spoedig na de produktie verbruikt worden, zal de handel er in voordeel opleveren. In dit opzicht verkeert ons land, met zijne uitmuntende weiden, ineen zeer gunstigen toestand. Geen land heeft beter en goedkooper vervoermiddelen naar de uitvoerhavens dan wij, door onze voortreffelijke binnenlandsche waterwegen en geen land ligt meer nabij de Engelsche wereldstad dan het onze. Verder neemt de bevolking van .Europa jaarlijks toe met 2 miljoen zielen en de Europeesche veestapel lang niet met dezelfde snelheid, zoodat de kansen voor onze veehouders met elk jaar beter worden. Ook voor het kunstmatig weren van ons vee door de Engelsche Regeering met het verkapte doel om de inlandsche veehouderij te beschermen, is schrijver niet bevreesd. Engeland blijft nog steeds de vaan van den vrijen handel omhoog houden en al zijn ook daar inden laatsten tijd stemmen opgegaan ten gunste van beschermende invoerrechten („fair trade” vooral ten opzichte van fabrikaten), toch beseft men ten volle het nadeel van die rechten op levensbehoeften als graan en vleesch. Men bedenke ook, dat ineen land van 36V-2 miljoen zielen jaarlijks voor een waarde van meer dan 600 miljoen gulden aan vee en vleesch, boter, melk, kaas en eieren onbelast wordt ingevoerd en bovendien aan andere levensbehoeften voor nog meer dan 950 miljoen. Dit maakt tezamen ruim 1550 miljoen gulden of gemiddeld 42 gulden per hoofd der bevolking! Tegenover zulk een bedrag maakt eene som van 3a 4 miljoen gulden, die wellicht door ons land (even als vóór 1877) zoude verdiend worden, wanneer de Engelsche havens weder eens voor ons vee werden opengesteld, zeer weinig uit; de Engelsche veehouders zouden door zulk een maatregel al zeer weinig bevoordeeld worden. De schrijver deelt dan ook volkomen het gevoelen van den Min. v. Binnenl. Zaken, dat het uitsluitend vrees voor insleping van veeziekten en zeer groote voorzichtigheid der Engelsche Regeering is, die haar den invoer van levend vee doet verbieden en hij acht het niet onwaarschijnlijk, dat onze Regeering met der tijd nog wel in hare pogingen om voor levend Nederlandsch vee vrijen invoer in Engeland te verkrijgen, zal slagen. v. P. KORTE MEDEDEELIS6EK Aan het N. v.d. D. werd 17 Juni uit Limburg’s zuiden gemeld: De warmte der laatste dagen is gunstig geweest voor de veldvruchten. De rogge, welke door het aanhoudend regenachtig weder in ’t laatst van Mei en begin van Juni in haren groei niet weinig was gestuit daar zij op vele plaatsen wras gaan liggen heeft

110