INKUILEN VAN GROEN VOEDER. „ZURE” EN ZOETE” ENSILAGE.

door A. BACKHADS. (Vervolg van blz. 9a.) Een groot voordeel der Maiskultuur is ook, dat de Mais in droge jarfn noS g°od gelakt, over het algemeen minder aan uitersten onderhevig is, en daarom zeer geschikt om de balans der veevoedenng m evenwicht te houden. Volgens de steeds op het genoemde landgoed Baltersbacherhof gedane wegingen van den geheelen oogst, was de verhouding tusschen de opbrengst, gemiddeld van 1879—1885: bij Rogge, bij Hooi, bij Klavergras, bij Lucerne, in 1879 111 108 m 106 ' 1881 80 79 45 68 7 « 1885 100 113 79 135 terwijl die bij de Maïs bedroeg: in 1880 1882 1883 1884 1885 105 72 114 92.6 117,1 Het lage cijfer 72 van het buitengewone natte jaar 1882 vertoont steeds nog slechts een verschil van334/4 ? terwij bij klavergras verschillen tot onder de helft voorkwamen (1). Deze wisselvalligheid is natuurlijk van grooten invloed op de opbrengst van het vee; menigmaal wordt men gedwongen om bij zeer lage prijzen vee af te schaffen of voor veel geld krachtvoeder aan te koopen. iNog een groot voordeel is het, dat door Mais-ensilage om 200 te peggen voortdurend groenvoedering kan volgehouden worden, daar de geensileerde Mais toch meer overeenkomst heeft met groen voeder dan met hooi of wortelgewassen. De mangelwortels moeten verder meestal van het veld uit mieten gehaald worden, wat veel arbeid vereischt; bij vorst wordt dikwijls een groote hoeveelheid ingehaald, in kelders opgeborgen en dan om te vervoederen nog eens weder behandeld, ten slotte worden zij nog gezuiverd en gesneden. De maisvoedering is veel eenvoudiger; men rijdt die met een kar inde maiskuil, haalt later de voor één dag te vervoederen hoeveelheid er uit, mengt die desverlangd inde schuur of op de deel met droog- of krachtvoeder en men is gereed. De kuituur der mangelwortel is op zich zelf nog duurder dan die der Mais, zoodat het land een gemiddelde opbrengst van 40 000 kgr. mangelwortels moet opleveren, om met de Mais te kunnen concurreeren. Een nadeel der Maisbouw is het verlies, dat bij het inzuren plaats vindt. Volgens Prof. Kühn bedraagt dit bij 6‘/2,maand bewaren 16 pCt.; op den Baltersbacherhof hadden wij na zes maand (D De wisselvalligheid van den klaverbonw is dan ook aan lederen landbouwer die zich een weinig op den bouw van het bedoelde, overigens voortreffelijke voederl gewas toelegt, maar al te goed bij ervaring bekend. [Red.)

137