BE JDTLANDSCHE PLANTHARK.

napvormige holte eindigen (zie de figuur); deze insnijdingen dienen ter opneming der jonge plantjes, die zoodanig inde insnijdingen geschoven worden, dat de wortels loodrecht naar beneden hangen en de kopjes hoven de lat uitsteken. Aan de achterzijde der lat is een steel (5.) ter lengte van 60 cM. bevestigd; deze steel draagt 2 poten, waarvan de eene op- de andere daarentegen benedenwaarts gericht is; de opwaarts gerichte, inde figuur door p. aangeduide poot is op 40 cM. afstand van het boveneinde van den steel bevestigd en bezit een lengte van 14 cM.; de benedenwaarts gerichte poot, welke door o. aangewezen wordt, is 25 cM. lang en wordt tegen ’t kopvlak van den steel vastgeschroefd (deze laatste poot is in sommige gevallen overbodig ja zelfs hinderlijk zie noot). De planthark wordt op de volgende wijze gebruikt: nadat langs een lat of plank een grepje met vertikalen kant (bij voorkeur ter lengte van de planthark) gegraven is, wordt het van plantjes voorziene gereedschap zoodanig tegen den steilen kant van het grepje aangedrukt, dat de wortels der jonge plantjes loodrecht naar beneden hangen; de hark steunt dan op de beide ijzeren verlengstukken en den poot o. (1) (van veel belang is het zorg te dragen dat het grepje een voldoende diepte bezit en de wortels der plantjes niet omgebogen worden). Vervolgens wordt het grepje gedeeltelijk gevuld en eenige grond tegen de wortels aangedrukt,, ’t geen b. v. met een omgekeerde hark kan geschieden; daarna late men den steel een halven cirkel beschrijven , zoodat hij aan de tegenovergestelde zijde van de rij verspeende plantjes te liggen komt en gesteund wordt door den poot, die inde figuur door p is aangeduid; nadat het grepje verder gevuld is brengt men de planthark inden len stand terug en trekt haar voorzichtig achterwaarts. (2) Op 10 of 20 cM. afstand van dele rij wordt vervolgens op dergelijke wijze de 2e rij geplant enz. enz. De onderlinge afstand der insnijdingen bedraagt bij dein Jutland gebruikte plantharken 2Va cM., zoodat 50 plantjes tegelijkertijd verspeend worden. Hoewel deze plantharken natuurlijk ook gebruikt kunnen worden wanneer men 5 cM. als onderlingen afstand aanneemt, is in dit laatste geval, toch aan te bevelen de lat een weinig langer te laten maken. De planthark, die voor de Rijkslandbouwschool te ïfeustadt Eberswalde ontboden werd en die ingericht is om de plantjes op een onderlingen afstand van 5 cM. te verspenen, heeft een lengte van 1.60 M. en is van 31 insnijdingen voorzien. Hoewel, ineen bepaalden tijd, een grooter hoeveelheid plantjes (1) Wanneer bij ’t graven van het grepje de grond aan de zijde, tegenover den steilen kant, in eenigszins sterke mate is opgehoogd, kan het noodzakelijk zijn om den tegen ’t kopvlak van den steel vastgeschroefden poot te verwijderen, omdat de planthark anders een te schuinen stand zoude verkrijgen; de steel rust dan direct op den grond. , , , , . . (3) De grond tusschen de plantjes wordt vervolgens met de hand eenigszins gelijk gemaakt.

162