SCHADELIJKE INSEKTEN.

zaaierwten zou kunnen behandelen, zoodat zij hare kiemkracht niet verliezen, maar waardoor de binnen hen huizende kever zou worden gedood. Men zou de erwten vóór het zaaien een paar uren lang tot op eene temperatuur van 50° C. kunnen verhitten; maar houde daarbij in ’t oog, dat de temperatuur niet te veel boven 50° C. stijgen mag, daar dan de erwten haar kiemvermogen zouden verliezen; maar dat toch ook iedere erwt althans een’ tijdlang aan die temperatuur moet zijn en blijven blootgesteld. Men zou misschien gebruik kunnen maken van een’ bakkersoven; maar dan zou men voor een gedurig heen en weer roeren der erwten moeten zorgdragen. Behandeling der zaaierwten met zwavelkoolstof wordt door Prof. Mayer aangeraden. Men brenge ze ineen ijzeren doofpot zoo’n grooten als de bakkers gebruiken en voege wat zwavelkoolstof bij (voor één Hektoliter ruimte 50 cub. cM.), sluiteden doofpot met een’ goed sluitenden deksel, late de erwten er tien minuten lang in, en neme ze daarna er weer uit, om ze uitte spreiden en aan de lucht bloot te stellen, zoodat zij de intense reuk der zwavelkoolstof weer verliezen. Op deze wijze doodt men de kevers en laat den erwten haar kiemvermogen behouden. Natuurlijk zij aan een ieder, die met zwavelkoolstof moet omgaan, groote omzichtigheid aanbevolen. Wie met zwavelkoolstof werkt, moet nooit vuur in zijne naaste omgeving dulden. De erwtenhladrollers (Grnpholitha nehritana Tr. en G. dorsana F.) zijn vlindertjes, beboerende tot de familie der bladrollers, welke hunnen naam ontleenen aan de gewoonte van de rupsen van verscheiden soorten, een blad in elkaar te rollen en binnen het zoo gevormde rolletje te leven. Toch is dit niet met alle bladrollers inden rupstoestand het geval; verschillende soorten leven in knoppen, in loten, in vruchten, enz. De rupsen der beide erwtenbladrollersoorten leven in het inwendige der peulen. Die van G. nehritana zijn B—98—9 mM. lang en lichtgroen van kleur, die van G. dorsana zijn grooter, 14 mM, lang en oranjegeel; beide hebben den kop, de rugzijde van ’t voorborststuk en een gedeelte van ’t laatste lid des lichaams bruin of zwart. De vlindertjes van beide soorten zijn bruinachtig van kleur, met witachtige dwarsstreepjes langs den voorrand der voorvleugels. Bij G. dorsana vindt men op de voorvleugels bovendien eene halvemaanvormige vlek. Wanneer de erwtenplanten bloeien, ziet men de vlindertjes soms in groote menigte om de bloesems rondvliegen, altijd even na zonsondergang. De wijfjes leggen hare eitjes gewoonlijk slechts een ei te gelijk, soms echter ook wel twee of drie aan de jonge peulen, soms ook aan de vruchtbeginsels der bloemen. Na 14 dagen komen de rupsen uit, welke zich inde intusschen grooter geworden peul inboren, en daarna zich in eene erwt invreten. De daarbij gemaakte opening groeit zeer spoedig weer dicht. De peul wordt vroeger rijp dan de gezonde; zij opent zich weldra en dan vallen 41*

163