MAANDBLAD

VOOR DEN NEDERLANDSCHEN LANDBOUWER, ONDER REDACTIE VAN F. J. VAN PESCH, R. W. BOER en H. BOSKER. (Adres der Redactie aan eerstgenoemde te Wageningen.) Advertentie» aan den Uitgever W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle. 1889. N°. 1. BLÜNT’S VOEDER-PERS (1).

A en Azijn grondhouten, onder de mijt inden grond ingegraven, waaraan in de krammen B en B de uiteinden der hef hoornen ingehaakt zijn. Aa stelt een grondhout voor, dat eerst in dienst komt, wanneer een gedeelte van het voeder der mijt verbruikt is, als wanneer het dient tot bevestiging van het paar hefboomen dat dan vrij gekomen is. (Dit grondhout is niet bepaald onmisbaar.) BC is de korte arm van den hefboom links; bij C is het aangrijpingspunt van den beugel, die het uiteinde vormt van den uit eenige onderdeelen bestaanden stang, waardoor, bij het neerdrukken van den hefboom, het voeder tusschen het grondhout A en den dwarsligger E boven op de mijt, ineengeperst wordt. Door de firma Ph. Mayfarth & C°. te Frankfort a/M, thans in staat gesteld tot het opneraen van bovenstaande figuur, die grooter en duidelijker is dan die in ons vorig nr., komen wij nu, volgens (1) Vergelijk blz. 183 van den vorigen jaargang van het Maandblad. Maandblad. 1