DE BESTRIJDING DER STÜIFBRASD.

brand der Gerst en die der Haver als identisch. Brefeld toonde echter inden laatsten tijd aan, dat het twee verschillende soorten zijn, daar zij bij alle overeenkomst der sporen toch inde wijze van ontkiemen verschillen. De Brand der Haver vormt namelijk talrijke conidiën (een bepaalde soort van sporen, waaruit zich een nieuwe generatie van brand vormen kan Red.) die zich vooral in een daarvoor toebereide oplossing van voedingsstoffen in verbazend groot aantal door vorming van uitspruitsels evenals bij de gewone gist kunnen vermenigvuldigen, terwijl dit bij de Brand der Gerst niet het geval is; deze brengt in normale toestanden geen conidiën voort. Bij de bedoelde sporen der gerst echter, die aan de vernietiging bij verwarming tot 52.5° C. ontkwamen en hunne kiemkracht behielden, zag ik regelmatig zich conidiën vormen ook boven op het water, en wel een tot vier conidiën aan iedere kiemdraad. Dit uiteen physiologisoh gezichtspunt beschouwd, zeer interessant feit is ook niet zonder praktische beteekenis. Blijft, zooals bij het ten nitvoer brengen van de bedoelde handelwijze inde groote praktijk licht geschieden kan, de verwarming ineen gedeelte der massa slechts een weinig onder 52.5° C. dan zullen talrijke sporen ontkiemen en kunnen de conidiën hiervan inden grond het aantal besmettingskiemen aanzienlijk vermeerderen. Yan nog meer gewicht is het echter dat hij deze venvarmingsmethode het kiemvermogen der gerst zelf aanmerkelijk vermindert. Bij voorzichtig met de machine gedorschte zaaigerst, met een kiemvermogen van 98 pCt., begon na het 12 uren lang weeken in gedestilleerd water, bij eene kamertemperatuur van 20° 0. de ontkieming na 48 uren, en na verloop van 42 uren waren in humusnjken grond van 100 te kiemen gelegde korrels er 75- in vochtig zand 87 ontkiemd. Na den 4ell dag bedroeg het aantal gerstplautjes 93 en na den sen5en dag reeds 94. De ontkieming van de bij 52.5° C. verwarmde gerst begon eerst na 60 uren en vertoonde na 72 uren eerst 11 plantjes. Na 4 dagen waren eerst 44 bovendien een weinig zwakke plantjes aanwezig, na 5 dagen 49- en na 7 dagen 53, dus slechts 54 pCt. van de normale kiemkracht van het gebruikte zaad. Bij een andere proef met verwarmde gerst werd met den 6™ dag 61 pCt. kiemkracht in vochtig zand en slechts 35 pCt. in humusnjke aarde bereikt. Ineen derde geval zonk, nadat dein koud water geweekte gerst in het warme water gestort was, de temperatuur van 52.5° C. tot op 42° C; 10 minuten later was de temperatuur 52 en 14 minuten later 52.25° C. waarop zij 5 minuten lang gelijkmatig gehouden werd. Ofschoon dus met voordacht niet volkomen 52.5° C. bereikt werd, was toch het vermogen en de energie der ontkieming van de gerst gering. Na 72 uren waren in het zand 12- inden humusrijken grond 14- en na 4 dagen 33, resp. 38 kiemen zichtbaar. Na den 7en en Bell8el1 dag bedroeg het getal plantjes in het zand 50 en in den zwarten grond 47, terwijl zij gemiddeld ook hier een weinig minder krachtig waren. Volgens deze uitkomsten der proefneming, die eene aanmerkelijke vermindering der kiemkracht en ontkiemingsenergie aantoonen, geloof ik, ten minste ten aanzien der gerst, tegen de toepassing van

69