DE ZUIDERZEEVERBENIGING.

Het gewichtige vraagstuk der afsluiting en drooglegging der Zuiderzee, reeds vroeger herhaaldelijk te berde gebracht wij herinneren hier slechts aan de beschouwingen van wijlen den vermaarden Ingenieur, Kapt. Stieltjes en de onderzoekingen van Prof. van Bemmelen kwam op nieuw ter sprake in 1885 door de heeren A. Buma, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en Mr. P. I G. van Diggelen, lid der Staten van Overijssel. Met een 9tal andere leden der le en 2e Kamer, der Provinciale Staten en andere autoriteiten werd toen het bedoelde onderwerp ernstig besproken in verschillende samenkomsten. Eene circulaire, door het geheele land verspreid, werd met groote ingenomenheid begroet en op eene Algemeene Vergadering, te Amsterdam den Januari 1886 gehouden, waren reeds vertegenwoordigd: 6 provinciën, 52 gemeenten, 64 waterschappen, 15 Vereenigingen van Landbouw, Handel en Nijverheid, terwijl bovendien nog vele particulieren waren opgekomen. Men besloot toen tot het oprichten der Z. Z. Y., met het doel van het instellen vaneen technisch en finantieël onderzoek omtrent de afsluiting , mede ter voorbereiding eener latere geleidelijke drooglegging, der Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerzee. Een groot aantal autoriteiten en mannen van invloed, namen in het Bestuur, der bij Koninklijk Besluit van 16 Aug. goedgekeurde Yereeniging zitting. Zelden ondervond eene Yereeniging bij hare oprichting zóóveel moreelen steun als de Z. Z. Y. Trouwens dit was ook noodig, zoude zij afdoende resultaten: een grondig onderzoek naar de mogelijkheid en wenschelijkheid der afsluiting enz. van de Zuiderzee, verkrijgen. Na de benoeming vaneen 9tal leden van het Dagelijksch Bestuur, was het natuurlijk de eerste zorg het winnen van leden en daardoor van moreele en materieele kracht, terwijl ook langs anderen weg het verkrijgen van de noodige geldmiddelen moest worden beproefd. Het Bestuur rekende minstens ƒ 125 000 noodig te hebben om het onderzoek „niet alleen onpartijdig maar ook veelzijdig en volledig” te kunnen uitvoeren. Hoewel in September 1886 nog slechts een klein gedeelte van genoemde som ingekomen was, besloot men toch op eene Algemeene Vergadering tot het begin der voorloopige werkzaamheden, met goed vertrouwen op de medewerking van het Nederlandsche volk. Twee kundige Ingenieurs traden in dienst der Yereeniging en in Februari 1887 verscheen van hen de eerste Nota, een belangrijke arbeid van blijvende waarde. Deze ingenieurs, de heeren J. van der Toorn en C. Lely begonnen nu, alle bescheiden, het droogmaken der Zuiderzee betreffende, bijeen te verzamelen en te bestudeeren en het bleek hun daarbij, dat de ongunstige meening, die vele deskundigen zich omtrent eene noordelijke afsluiting der Zuiderzee hadden gevormd, gedeeltelijk veroorzaakt was door eene minder juiste opvatting omtrent den slibafvoer van den IJssel, waardoor eene nauwgezette overweging achterwege bleef. Zij vormden voor zich de overtuiging, dat de afsluiting der Zuiderzee ten noorden van de IJselmonden, niet alleen geen overwegende bezwaren ten opzichte van waterberging, waterloozing, ijsgang en andere belangrijke zaken zoude opleveren, maar dat daardoor bovendien, o. a. de hoogten van stormvloeden zoodanig

138