CONTROLE DER BOTER OPBRENGST IN ZUIVELFABRIEKEN.

Yerklaring: Als dein de fabriek ter afrooming ingezonden melk een vetgehalte (M) van 3,5 pCt. bezit, dus 3,5 kgr. botervet in 100 kg. melk; als verder van deze 100 kg. melk 20 kg. room gewonnen wordt (wat in onze fabriek meestal het geval is) en de afgeroomde melk nog 0,25 pCt. vet bevat, dan blijven inde 80 kg. overgeblevene afgeroomde melk —jÖjJ~ = kg. vet; men heeft dus 3,50 0,20 = 3,30 kg. vet. Na het karnen blijftin de karnemelk van deze room b.v. nog 0,50 pCt. vet, dat is van de 20 kgr. (wij nemen bij onze berekening echter 21 kg. aan wegens vermeerdering van volumen door het spoelwater) dus van de 21 kgr. karnemelk 0,105 kg. botervet. Rest dus 3,195 kg. zuiver botervet van 100 kg. melk (zie formule 1). Daar de boter ook nog water, kaasstof, zout enz., en daardoor slechts ongeveer 83 pCt. vet bevat , geven dus 100 kg. melk, zooals formule 2) aantoont (3,195 X 100) : 83 = 3,84 kg. boter. Uo opbrengst aan boter uit 100 kg. melk was dus 3,84 kgr. of voor 1 kg. boter 100:3,84 =26 kg. melk noodig. Volgens bovenstaande formule 3) heeft men 83:3,195 of eveneens 26 kg. De waarde van M, ml, m 2 en B moet, daar ieder der daardoor aangeduide factoren natuurlijk naar omstandigheden verschillen, van tijd tot tijd, hoe vaker hoe beter, in iedere fabriek door onderzoek bepaald worden. Door inde boven opgegeven formules de letters door de gevonden cijfers te vervangen, is het steeds met geringe moeite na te gaan hoeveel boter men van de ingebrachte melk moet verkrijgen. Wij willen nu nader raededeelen, hoe wij eene voortdurende contróle van de boteropbrengst ingevoerd hebben. Daar hierbij bepaalde bijzonderheden, het bedrijf betreffende, zullen voorkomen, willen wij eerst eenige opmerkingen over de fabriek en hare inrichting vooraf laten gaan, die ook noodig zijn voor het goed begrip van eenige ervaringen uit onze praktijk, die wij aan het einde van dit opstel willen raededeelen. De fabriek is eene „eingetragene Q-enossenschaft”, eene coöperatieve vereeniging; zij bevindt zich inde Oldenburger Wesermarsch, die door hare natuurlijke gesteldheid, nl. zwaren kleigrond met natuurlijke drainage (door onder de klei liggenden veengrond), door den uitmuntenden wateraf- en aan voer naar en van deWeser, benevens door ’t uitstekende melkveeras, bij uitnemendheid voor veeteelt en zuivelbereiding geschikt is. De melkwagens brengen dagelijks twee keer de melk naar de fabriek; dit gaat hier zeer gemakkelijk, daar de boerderijen allen inde onmiddellijke nabijheid van de straatwegen gelegen zijn (deze laatste zijn hier te lande uitstekend). Als de wagens weer weg rijden van de fabriek, nemen zij de afgeroomde melk voor den leverancier weder mede (de fabriek is nl. ééne met beperkt bedrijf, d. w. z. er vindt slechts boter-, geen kaasfabrikatie plaats) en de afgeroomde melk krijgen de leveranciers alle terug, nl. 80 pCt. van de door hen geleverde kwantiteit zoete melk. De melk, wier hoeveelheid inden zomer tot 8000 L. dagelijks bedraagt, wordt ontroomd door middel van 3 separatoren van de

148