STALMEST OP KUNSTMEST.

wij zien zullen, slechts bij uitzondering inde praktijk aanbeveling verdient dan heeft hij niet alleen er voor te zorgen, le dat in den grond het noodige voedsel ineen voor de planten geschikten vorm door de hulpmeststoffen gebracht worden, maar ook 2e, dat de werktuigelijke (physische) gesteldheid van den grond door het aanvullen der verteerde organische plantenresten onderhouden worde. Wat het eerste punt betreft, wij bezitten tegenwoordig inde kalizouten en phosphaten ruimschoots een geschikt materiaal om inde behoefte der planten aan kali en phosphorzuur te kunnen voorzien. Minder zekerheid hebben wij bij het toevoeren van de voor de plantenvoeding even onmisbare stikstofverbindingen in kunstmeststoffen. Want ofschoon men inde zwaardere grondsoorten door salpeterzure zouten, met name Chilisalpeter en eenigermate ook door de ammoniakverbindingen, voorn, zwavelzure ammoniak, zekere uitkomsten der stikstof bemesting verkrijgt, is dit inde lichtere grondsoorten niet in dezelfde mate het geval. Hier is de organische stikstof (inden stalmest, de humus, plantenresten) verreweg de meest verkieselijke vorm, omdat deze niet door regenwater inden ondergrond spoelt en zoodoende voor den plantengroei nutteloos wordt. Het is de groote verdienste van Schulz te Lupitz, door zijne jarenlang volgehouden wijze van bebouwing aangetoond te hebben, dat de organische stof inde wortelresten der kultuurplanten of in het algemeen dein de plantenmassa van stikstofvorzamelende leguminosen (vergelijk de verhandeling over groenbemesting in n°. 11 van den vorigen jaarg. van dit Maandbl.) achterblijvende organische stof, niet alleen volkomen de stikstof die inden stalmest aanwezig is, vervangen kan, maar deze in werkzaamheid zelfs nog overtreft. Yolgens de ervaring door Schulz en reeds door velen met en na hem opgedaan, geeft Prof. Maerckcr volle vrijmoedigheid voor de volgende stelling, toepasselijk op alle grondsoorten: "Dein den stalmest aanwezige plantenvoedingsstoffen oefenen geenszins zulk een specifieke werking uit, dat deze niet op de eene of andere wijze, deels door kunstmeststoffen, deels door het verbouwen en onderploegen van stikstofverzarnelende planten vervangen zouden kunnen worden.” Zonder het groote nut eener stalmestbemesting, wat het bewaren van vocht, het ontwikkelen van koolzuur bij zijne ontleding, en het in stand houden van eene goede physische gesteldheid van den grond aangaat, te willen betwijfelen, moet men toch de ervaring van de laatste jaren recht doen en aannemen, dat de stalmest volstrekt niet onmisbaar is. Bovendien, boerderijen, waar het welbegrepen eigenbelang zoude vorderen, dat in het geheel geen vee gehouden werd, zullen wel tot de groote zeldzaamheden hehooren, vooral inde tegenwoordige tijdsomstandigheden, nu de veeteelt en zuivelbereiding minstens even voordeelig is als de akkerbouw en het bovendien dikwijls onmogelijk zal blijken te zijn, alle producten van den akker met voordeel te verkoopen. De eigenlijke kwestie, die een ieder voor zich in dit opzicht moet oplossen is deze: Zou ’t niet mogelijk zijn mijn land meer zuivere winst te doen opleveren, als ik, zonder mijn voorraad stalmest te vermeerderen toch de vruchtbaarheid mijner akkers door andere middelen deed toenemen ? Inde meeste gevallen zal het 1*

3