OPMERKINGEN OMTRENT GRASYERBOUW, DOOR EEN LANDBOUWER OP ZANDGROND (1).

Wanneer zandgrond langen tijd veel kunstmest of weinig stalmest ontvangen heeft, verarmt hij voortdurend aan humus en worden de opbrengsten geringer. Zonder twijfel vervult de humus een belangrijke rol bij de plantenproductie. O. a. ziet men op rogge- en tarweakkers, waarin weinig humus is, des zomers plekken, waar het gewas wit van kleur wordt even alsof het door meeldauw aangetast was, en neemt men op zulke akkers vroegrijpe en onontwikkelde korrels waar. Eender voornaamste eigenschappen der humus is het vast houden der vochtigheid. Men dwaalt als men meent, dat in ons klimaat de regen, dauw enz. voldoende zijn om aan de planten op een van humus beroofden grond het vereischte vocht te geven: de grond laat het water te spoedig inden ondergrond of inde lucht verloren gaan. ’t Spreekt wel van zelf, dat door ondiep ploegen het vermogen van den grond om het water vast te houden, sterk verminderd wordt. Wie om bepaalde redenen zijn akker niet diep genoeg kan ploegen moet door ruime stalmestbemesting of met behulp van veengrond, die door kalk ontzuurd is, het humusgehalte van den grond doen vermeerderen. Yerder kan de landbouwer, zooals men weet dit doel bereiken door de kuituur van Lupinen en andere leguminosen, die het stikstofgehalte doen toenemen. Op sommige grondsoorten kan men de Lupinen in het stoppelland verbouwen, op andere is men genoodzaakt ze in het voorjaar te zaaien. Ontwikkelen zij zich goed, dan leveren zij een voldoende hoeveelheid humus en stikstofverbindingen voor 3 (? Red.) oogsten; ook zuiveren zij den grond van onkruid. Of de Gele, Witte of Blauwe Lupine gekozen moet worden, dient iedere landbouwer op zijn eigen grond te beproeven. Opmerking verdient, dat Lupinen dikwijls op sommige grondsoorten niet voortwillen. De landbouwer moet zich echter dan niet terstond laten afschrikken, maar door herhaalde kuituur het doel trachten te bereiken. De voor den weligen groei der Lupinen noodige mikro-organismen van den grond moeten daarin eerst in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn. Ongeschikt voor Lupinen is de veengrond; zij komen daar wel op maar sterven spoedig weder af. Vergeleken met Lupinen zijn Spurrie en Boekweit voor de groenbemesting van veel minder beteekenis; zij leveren wel is waar eene groote hoeveelheid groene massa maar verteren veel humus. Haalt men ze van het land, dan zijn het ware roofplanten. Wat het grasland aangaat, dit wordt van jaar tot jaar rijker aan humus. Het doel van den landbouwer moet hierbij voornamelijk zijn; het verzuren van den grond tegen te gaan. Voor dit laatste bestaat des temeer gevaar hoe minder kalk de grond bevat. Doelmatige hoeveelheden phosphorzuur en kali inden grond gebracht, werken hierbij gunstig, maar het meest doet dit de kalk. (1) Ineen Oldenbiirgsch landbouwblad.

134