OPMERKINGEN OMTRENT GRASVERBOUW.

Het is algemeen bekend, dat het verzuren van den grond hand aan hand gaat met het verschijnen van zure planten, die weinig voederwaarde bezitten en de goede planten nederdrukken. Op de weiden waar vee loopt, gaat een gedeelte der uitwerpselen door ontleding verloren. Eigenaardig is echter de ontzurende werking door het betreden en het kneden der hoeven te weeg gebracht. Voor hooiland valt deze werking natuurlijk weg en moet de landbouwer door kunstmest te hulp komen. Is het land echter eenmaal verzuurd, dan kan men niet verwachten dat altijd, door het gebruik van kunstmest, terstond in het eerste jaar de kwantiteit en kwaliteit der opbrengst bevredigend zal zijn; wel zullen deze in veel gevallen van jaar tot jaar verbeteren: de goede Grassen zullen bij aanhoudende goede behandeling van lieverlede de overhand krijgen. Wat het nemen van doelmatige bemestingsproeven aangaat, Kunnen in het algemeen de volgende regels dienen: 1. Het verdient aanbeveling, voornamelijk op zulke grondsoorten bemestingsproeven te nemen, die inde omstreken der proet het meest in aanmerking komen (bouwland, weide, hooiland). 2. De bemestingsproef moet aantoonen: Hoe werken de kunstmeststoffen als voedingsmiddelen der planten? 3. In hoeverre werken zij ontzurend op den grond en brengen zij de daarin aanwezige voedingsstoffen tot werking? 4. Zij moeten aantoonen of wij op den duur ineen stuk land zonder dierlijken mest alleen met kunst- en groenbemestmg de vruchtbaarheid volkomen behouden kunnen. 5. Zij moeten het bewijs leveren of zulk eene bemesting rentabel is of niet. . , Wanneer de bemestingsproeven echter in dezen omvang aan den landbouwer bruikbare uitkomsten zullen geven, moeten hem ook ruimschoots de middelen daartoe ter beschikking staan. Een ander noodzakelijk vereischte is, dat zij voldoende gecontroleerd worden. Omtrent het aanleggen van grasland valt het volgende op te merken. Het best hiervoor geschikt is laag gelegen land, dat van natuur aanleg heeft voor grasgroei en daardoor een zeker gehalte aan kali te kennen geeft. Is er ook al een weinig heide, brem ot biezen op aanwezig, dit schaadt gewoonljjk niet, daar deze planten onder den invloed der bemesting en der daarmede beoogde ontzuring van den grond spoedig verdwijnen. Ook hooger gelegen landerijen kunnen jaren lang als grasland dienst doen, wanneer slechts zaaizaad en bemesting juist gekozen worden. Om het gevaar van verzuring van den grond, wanneer deze lang aan grasland blijft liggen, te voorkomen, moet voor voldoenden waterafvoer gezorgd worden. Doen wij dit niet dan verkeeren de goede Grassen en voederplanten niet inde voor haar bestaan noodzakelijke omstandigheden. Is de voor het grasland bestemde vlakte gelyk gemaakt en de aarde uit de slooten en gruppels geslecht, dan bemest men met Thomasphosphaatmeel en Kainiet en wel in het eerste jaar krachtig, d.i. ± 400 (?) kg. van ieder op de Ha. In volgende jaren kan men de bemesting zwakker maken, maar mag bij het aanleggen van

135