OPMERKINGEN OMTRENT GRAS VERBOUW.

nieuwe weiden die niet geheel nalaten. Eerst wanneer op het land niets dan edele Grassen voorkomen kan men er zich toe bepalen, slechts eens inde drie jaren phosphorzuur en kali toe te voeren! De schrijver houdt het echter voor doelmatig den grasgroei te ondersteunen, door jaarlijks een weinig Chilisalpeter over het land te strooien. Onder den bestendigen invloed van deze wijze van bemesting zullen ook bepaald zure graslanden in goed land veranderd worden. Men gebruike „doelmatige” mengsels van graszaden, inden zomer (?) of herfst gezaaid, vroeg genoeg dat de plantjes nog „winterhard” worden. De keus moet men vestigen op die Grassen, welke op onze gronden de eigenaardigheid om te verzuren het best wederstaan. Ongeschikt zijn Timothee en ook Roode Klaver, welke laatste een te groot kalkgehalte inden bodem verlangt; t best van zulke gewassen zijnde Gele- of Hopperups Klaver, de Witte Klaver en als er een weinig meer kalk inden grond is de Zweedsche Basterdklaver. Yan de Grassen noemt S. de Zachte Drayik, het Fiorin en het Honiggras, verder Beemdgras (Poa pratensis) , Kamgras, Kropaar, Eng. Raaigras, Schapengras en eindelijk Reukgras. Deze Grassen zijn op den grond van S. nu reeds sedert 6 jaren standvastig ook daar, waar een of tweemaal in ’t jaar gemaaid wordt. Bemest men deze Grassen weinig, dan nemen zij het met datgene voor lief wat zij vinden; bemest men ze sterk, dan beloonen zij dit ruimschoots door ruimere gras- en hooioogsten nog in hetzelfde jaar. Men zal tegen eenige der genoemde Grassen het bezwaar kunnen inbrengen, dat hunne voederwaarde niet groot genoeg is. Daartegen stelt S. zijne ervaring, dat de voederwaarde der Grassen van den invloed afhangt van den grond waarop zij gegroeid zijn en van de daarop gebruikte bemesting. Bemesten wij dezelfde Grassen te sterk met Chilisalpeter, dan worden ze te geil en veroorzaken doorloop of werken verslappend. Is daarentegen inden grond geen voldoende hoeveelheid voedingsstoffen aanwezig, dan worden de Grassen licht hard en ze bezitten daardoor minder waarde. Daarom houde men bij het bemesten met Chilisalpeter den middenweg. Bij deze gelegenheid maakt S. opmerkzaam op een onwelkom verschijnsel bij het voederen van klaver op nieuwen grond gegroeid aan koeien en paarden; eene op stille kolder gelijkende ziekte, zooals die ook na sterk voederen met roggemeel en brood dikwijls leeds is voorgekomen en waarbij de dieren, zooals men weet, tegen alle inden weg staande voorwerpen aanloopen. Vooral bij veulenmerries komt dit voor. Vertoont zij zich op weiden het eerst door het kauwen en knagen der dieren op stokken of steenen, dan is dit volgens de meening van den S. een bewijs, dat in het voedsel de vereischte hoeveelheid aschbestanddeelen ontbreekt. Dit kauwen houdt ten minste op, wanneer aan de dieren zout gevoederd wordt, n Amerika zag S. op weiden, waarop hoofdzakelijk Witte Klaver groeide, dat de paarden groote hoeveelheden daarvan weder „van zich gaven (? Red. M,), hetgeen S. aan gebrek aan zouten inde planten toeschreef. Voldoende bemesting vooral met phosphorzuur en kali zou wellicht hier de kwaal doen ophouden.

136