GEOENBEMESTING.

mededeeling dat, toen eender aanwezigen gulweg beweerde, dat de voordracht wel ineen achterhoek (?) maar niet in Almelo tehuis behoorde, dr. Prins een antwoord gaf, dat verdient in broederen kring te worden overwogen. Hij beweerde, dat het zoogenaamde 2e verbouw (spurrie of knollen), waarop men in ïwenthe zich toelegt , weinig of niets waard is, vergeleken met de mestoffers, die men daarvoor te brengen had. Bezie het vee uwer markten, zei hij. Zijn dat handelswaardige koeien of zijn dat minimumlijders? Uit de vruchten die gij thans verbouwt, kunt gij u geen behoorlijk vee opbouwen. Neen, oordeel niet naar het vee dat uwe tentoonstellingen opluistert, maar zie naar het zelf opgefokt, zelf gevoederd vee van den gewonen boer. En zeg mij dan eens: kunt ge tevreden zijn met zulk vee, kunt gij dus tevreden zijn met het voeder dat zulk vee vormde, kunt ge dan tevreden zijn overeen landbouwsysteem, dat deze vruchten voortbrengt? Na zulk een inderdaad juist, maar nieuw en treffend antwoord waren de toehoorders in hunne oude opvatting geschokt en volgde er zulk een levendig doch aangenaam en hoogst nuttig debat, dat deze methode van spreken hoogst doelmatig mag genoemd worden. Tot zoover het Yerslag uit de Zie. Ct. Wij kunnen ons voorstellen dat menigeen met groote voldoening van de voordracht huiswaarts gekeerd is en niet het minst hij, die vrijmoedig als tegenstander van den heer Prins zich had laten hooren. Een leeraar, die zijne hoorders zelf aan het spreken en aan het vragen kan krijgen heeft reeds veel gewonnen en sticht oneindig meer nut dan eene lange zaakrijke rede, hoe belangrijk op zich zelf ook doen zoude. Nog eene schrede verder zou men naar onze bescheiden meening gaan kunnen, nl. de hoorders, die eene landbouwvoordracht bijwonen, een kort gedrukt overzicht, eenige hoofdpunten van het behandelde in handen geven, even als door steller dezer korte opmerking voor eenige jaren gedaan werd op een drietal voordrachten in Twenthe over „Yeevoedering”. Tehuis gekomen zal menigeen zulk een blaadje eens inzien en over het behandelde gaan nadenken. De indruk zal dan meer blijvend en vruchtbaar zijn. Hetgeen op één voordracht-avond aan de hoorders medegedeeld wordt is dikwijls zoo veelomvattend en daarbij nieuw, dat het grootste gedeelte van het gesprokene spoedig weder geheel vergeten is. Wij geven dit denkbeeld slechts aan zonder het uit te werken, maar gelooven wel dat het aandacht en overweging verdient, o. a. van de Besturen van landbouwmaatschappijen of vereenigingen onder wiens leiding de voordrachten plaats vinden en die voor weinig kosten de bedoelde blaadjes zouden kunnen laten drukken. v. P. 11*

163