25 Aug. 1932. Ie jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. I. Tweede Blad.

Hoe het zou kunnen zijn. Wanneer wij nagaan, wat inden laatsten tijd voor den boer gedaan is, dan lijkt het Üoor de geweldige rompslomp der regelingen, alsof het wonderveelwas. Gaat men echter nauwkeurig na, wat er dan wel gedaan is, dan zal men bevinden, dat het heel weinig is en totaal onvoldoende om den boer een menschwaardig bestaan te geven. -Stedelijke woordvoerders beweren, dat men niet weet hoe aan het geld voor „den steun” te komen. Zij begrijpen niet, dat daar geheel geen. geld voor noodig is. De boer verlangt niets anders dan pl.m. f 16 per 100 kg tarwe en overigens ongeveer dezelfde prijzen, die hij in 1929 maakte, vóór de wereldcrisis uitbrak. Wat hem tot nu toe gegeven en beloofd is, is té vergelijken met het fopspeentje voor den zuigeling. Men kan hem daar tijdelijk mee zoet houden, doch ervan blijven leven, kan hij niet. Willen de boeren aan dien toestand ©en einde maken, dan is het niet de zaak, dat zij ©en boerenpartij vormen, wier vertegenwoordigers inde Tweede Kamer redevoeringen ten gunste der boeren houden, doch dian is het noodig, dat alle boeren zich tot één geheel aansluiten. Zij hebben één gemeenschappelijk belang en wel de zorg voor hun bestaan ©n dit moet ook het eenige doel vian hun bond zijn. Het eenige doel vtan den Nederiandschen, boerenbond moet zijn: Een redelijke betaling te verkrijgen voor de landbouwproducten. Vormt zich in 1932 niet zoo’n boerenbond, dan moet er e©n wonder gebeuren, wil niet ©en groot deel der boeren financieel, te gronde gaan. Zooals reeds meermalen door anderen is betoogd, is ons land geen zuiver vrijhandelsland, daar de sociale wetten het loon der arbeiders betrekkelijk vastgelegd hebben. Het vrijhandelsbegrip in ons land beteekent tegenwoordig niets anders, dan dat de stadl zich het recht toeëigent, de producten van het land zoo goedkoop mogelijk in handen te krijgen en zelf alles zoo duur mogelijk aan het platteland te leveren. De landarbeider verkrijgt hierbij althans nog een inkomen, dat pl.m. 40 pet., van het stedelijk loon is. De boer echter verdient niet meer, hij verliest. En terzelfder tijd, dat dit gebeurt en feitelijk alle Nederlandsche landbouwgronden een waarde en een pachtwaarde hebben = 0, is de Nederlander trots op zijn prestatie, dat hij een stuk Zuiderzee drooggemaakt heeft en de Zuiderzee door een dam van de Noordzee afgesloten heeft! Waar zelfs de beste Nederlandsche landbouwgrond op het oogenblik waardeloos is door het onvoldoende betalen van het voor het Nederlandsche volk bestemde product van den Nederiandschen boer, heeft men door drooglegging vaneen stukje Zuiderzee op een zeer kostbar© Wijze een stukje cultuurgrond bijgewonnen. Het Is duidelijk, dat de bedoeling hiervan niet kan geweest zijn, het landbouwgebied van den Nederiandschen boer te vergrooten. Mogelijk is wel het kind inden mensch, het kind hetwelk steeds zoo. gaarne met water speelt, de hoofddrijlveer geweest, die tot de drooglegging der Zuiderzee heeft doen besluiten. Wanneer men bedenkt, dat de drooglegging de- Zuiderzee het klimaat der omliggende gebieden ongunstig beïnvloeden zal, nl. minder mild zal maken, daarenboven de aangelegen gronden te droog zal maken, het schoon der Zuiderzee voor eeuwig vernietigt, duizenden menschen van hun bestaan berooft, dan moet men wel zeggen, temeer daar de drooglegging buitengewoon kostbaar is, dat het Nederlandsche volk een duur spelletje begonnen is. Honderden millioenen zijn reeds weggeworpen om den hoer dooreen stukje drooggelegde Zuiderzee cultuurgrond te brengen, op hetzelfde oogenblik, dat men hem de veel waardevoller in volle exploitatie zijnde cultuurgrond waardeloos maakt door zijn product onvoldoende te betalen. Ir. A. M. van IJsselsteijn dringt er zelfs nu nog op aan, die drooglegging zoo snel mogelijk voort te zetten. Spoedig zal volgens hem de tijd komen, dat Nederland niet meer door uitvoer van producten zijn voedsel zal kunnen koopen en het deze dus zelf zal moeten vóórtbrengen. Wilde de heer Van IJsselstein een goeden raad geven, dan moest hij uitroepen: „Nederlanders, verknoei verder geen geld aan de Zuiderzee, doch betaal den Nederlandsclhen boer goed, uit bet geld hetwelk gij bespaart door de Zuiderzeedrooglegging volkomen stop te zetten. Betaal, dus den Neüerlandschen boer goed zijn voor u bestemd product. Help hem niet door toeslag te betalen voor varkens en boter, enz., die uitgevoerd worden. Hierdoor brengt ge hem zooveel mogelijk datgene voort te brengen, waar ge behoefte aan hebt. Door deze ruime betaling moedigt gij meteen de ontginning aan, welke ontginning nu door haar onvoldoende winstgevendheid, of liever door haar verliesgevendheid, stop ligt. De op deze wijze en mede öe door verbeterde drooglegging langs de kleine rivieren, enz. aan te winnen cultuurgrond zal vele malen goedkooper verkregen worden, dan Üe cultuurgrond die door drooglegging der Zuiderzee verkregen wordt. Nu eenmaal de fatale dijk gemaakt is, die de Zuiderzee tot IJsellot Flevomeer maakte, kunt ge overeenkomstig de gedachte van ir. J. M. K, Pennink van de Zuiderzee een zoetwaterreservoir maken, hetwelk dienen kan ter drinkwatervoorziening van ons land. Wil de Nederlandsche boer aan den Nederlander duidelijk maken, welke hooge waarde hij voor hem heeft, dan heeft hij slechts enkele weken elke levering van zijn producten na te laten. De Nederlander, vrijhandelaar in zijn hart, zal het volkomen kunnen billijken, dat de Nederlandsche boer niet met scha verkoopen wü. Zoozeer is bij den stedeling het begrip leveren synoniem met winst maken, dat°hij bij de sterke daling der prijzen van melk, boter, enz. geheel geen medelijden met den boer gevoelt, doch integendeel, vol wrevel, zich alvraagt, boe hij vroeger wel afgezet moet zijn. Zelfs Colijn, die den boeren toch een goed hart toedraagt, beschouwt in zijn redevoeringen de prijsdaling sinds 1929 voor de landbouwproducten niet zoozeer als een onvoldoend worden der betaling aan den boer, dan wel als ©en den stedeling rechtmatig toekomend goedkooper worden van zijn voeding. Wat de Nederlandsche boer nu meer zal krijgen dan de internationale prijs, beschouwt ook Colijn niet als een plichtmatige aanvulling vaneen tekort, doch eenvoudig als een fooi of een aalmoes

voor 'den boer. Zoodra echter de Nederlandsche boer, door zich te organiseer en, zich ontworsteld heeft aan de slavernij, waarin hij tot op heden verkeert, zal de Nederlander zonder morren betalen wat de Nederlandsche boer vraagt, evenzeer als hij dat ook inden oorlogstijd deed als hij „den boer opging” en ook evenzeer als hij nu den stedelijken arbeider een goed loon laat verdienen. De Ned. boer zal dan gelegenheid hebben zich te herstellen: van het uitputtingsproces, hetwelk hij nu reeds eenige jaren achtereen van den Nederiandschen niet-boer heeft moeten ondervinden. Wij weten allen wel, hoe in normale tijden een innig samen,gaan der boeren vrijwel ónmogelijk is. Zij hebben hun vrijheid Hef en. veelal juist daarom zijn zij boer gebleven, ondanks de lokstem der steden. Nu echter is de nood groot. De hoer heeft nu weinig meer te verliezen en alles te winnen door zich aan te sluiten bij den Nederiandschen boerenbond. Daarenboven, deze Nederlandsche boerenbond, strijdende voor het bestaan ■ van den Nederiandschen boer, strijdt voor de grondvesten van den Nederiandschen staat. Het is de taak van den Nederiandschen boerenbond te zorgen voor het welzijn van den staat, daar waar de stedeling in zijn verdwazing meent, dat het ons volk goed zou kunnen gaan, wanneer de boer noodlijdend is. Het is de taak van den Nederiandschen boerenbond den Nederiandschen boer een matige welvaart te verzekeren. Gij boeren, mits gij u organiseert tot dien bond, hebt daartoe de macht. S. A. R. DE WOLFF VAN WESTERRODE. HILVERSUM. Leden van de Boerenbonden, steunt onze adverteerders, want ..... zij steunen ons. De Besturen der samenwerkende Boerenbonden. Goed kijken en goed overdenken! Groothandelsprijzen en kosten van levensonderhoud. 100)—— r 90 C ~ öo-70 V – 6o v-50 1926| f927|1925|1929[19301193>11192.2 Bekijken we deze figuur ©ven goed. (Ze is ontleend aan Ec. Stat, kwartaalbericht van 20 Juli.) We zien een dikke lijn en ©en stippellijn. De stippellijn geeft aan, hoe het verloop van de groothandelsprijzen de laatste jaren was. Tot 1928 was ©r stijging. Het hoogste punt, in dat jaar bereikt, wordt weergegeven door het getal 100. Dan begint de daling. Ze is reeds heel sterk in ’2B en ’29, doch gaat van den herfst van 1929 bijna loodrecht naar beneden. En twee en een half jaar later zijn deze prijzen gezakt tot ongeveer 52, zoo schrijft „De Boerderij”. Want w© zien op de figuur goed, dat de lijn is geteekend tot en met V* deel van 1932, dus tot 1 April 1932. En wat zijn dat, die groothandelsprijzen? Dat is, wat er betaald wordt voor de oerproducten, dus datgene wat voortgebracht wordt door landbouw, veehouderij en mijnen. Granen en zaden, zuivel en eieren, wol, katoen, koehuiden, rubber, mineralen en metalen vallen er onder. Maar niet het brood uit graan bereid, niet de kleeding van wol en katoen vervaardigd, niet de schoenen of andere bewerkte lederwaren. Thans bekijken wede dikke lijn. Deze geeft de kosten van levensonderhoud aan, voor arbeidersgezinnen in Amsterdam. In 1923/1924 vielen deze beide lijnen precies samen. Als dus de kosten van levensonderhoud op en neer zouden gaan met de groothandelsprijzen, dan zouden we maar één lijn zien. Zoo is het echter niet. In 1927 en 1928 zien wede kosten van levensonderhoud iets beneden de groothandelsprijzen blijven, einde 1928 begin 1929 vallen ze practisch samen en dan komt het groote verschil. Terwijl de groothandelsprijzen vallen tot 52, blijven de kosten van levensonderhoud op 80 staan. ♦ ♦ ♦ Wat volgt hier uit? De kosten van de daling van het levensonderhoud worden geheel door den oerproducent, allereerst door den boer betaald. Voor enkele jaren (in 1925) was de groothandelsprijs voor tarwe meer dan 17 cent per K.G. Juli 1931 daalde deze reeds tot beneden de 5 cent. Nu levert 1 K.G. tarwe ongeveer 1 K.G. brood. Wanneer dus de invloed der tarwe wet buiten beschouwing gelaten de broodprijs toen ook met 12 cent per K.G. gedaald was, dan zou de boer deze daling geheel alleen betalen en al de anderen graanhandelaar, molenaar, bakker zouden precies hetzelfde verdienen als vroeger. Voor vele producten is de werkelijkheid nog veel erger. Wanneer de boer een sterk verminderden prijs voor zijn product ontvangt, zien de tusschen-

personen een kans daar een extra slaatje uit te slaan, en crisiswinst te slaan uit de crisisellende der producenten, Crisiswinst in dubbelen zin. Ze verdienen meer geld. En bovendien heeft dit geld extra koopwaarde. Dit laatste voordeel genieten ook allen, die een vast salaris of loon verdienen, of uit andere bron vaste inkomsten genieten, zoolang de korting op deze inkomsten kleiner is, dan de daling voor de kosten van noodzakelijk levensonderhoud. ♦ * * Wat leert verder het verloop van beide lijnen, die wij toekenden? Dat de consument betrekkelijk weinig voordeel heeft vaneen zoo sterken val der groothandelsprijzen, terwijl deze val uit het oogpunt van werkloosheid zeer heillooze gevolgen heeft. Was de daling van de kosten van levensonderhoud met 20 pet. evenredig ten last© gekomen van alle inkomens, dan zou de boer ook nog ongeveer 80 pet. ontvangen, van de prijzen, welke hij in 1928 kreeg. En hoe dan de verhouding zijn, leert het volgende staatje: Prijs 1928 80 o/o' per 100 K.G. daarvan Tarwe f 13.471/2 f 10.78 Rogge – 13.15 . 10.52 Gerst . 11,421/2 ■ 9.14 Boter – 211. . 168.80 Kaas (volvette Edammer – 48.05 » 38.44 En zoolang de prijzen van de producten beneden de cijfers van de reehtsche kolom zijn, wordt niet de Nederlandsche boer „gesteund”, doch geniet het Nederlandsche volk en vooral de „tusschenhandel” steunvan den Nederiandschen la ndb ou w. MODERNE SLAVERNIJ. Van omstreeks 300 j. v. C. tot plm. 200 j. n. C. trof men in het Römeinsche Rijk groote landgoederen aan, welke werden bewerkt met behulp van slaven, geleverd door de volken, die door de Romeinen werden onderworpen. De geschiedenis verhaalt, dat er vermogende Romeinen waren, die van 10000 tot 20000 slaven hielden. Die slaven werden eenvoudig beschouwd als productiemiddel, als machines. Elk menschelijk gevoel te hunnen opzichte was hunne meesters vreemd. Nu was in dien tijd, evenals thans, het denkbeeld der rationalisatie van den arbeid aan de orde. Daarbij ging het vooral om de vraag, welke van de twee volgende wijzen van behandeling der slaven de voordeeligste was. O f de slaven lang en hard te laten werken, zcodat zij in korte jaren veel arbeid verrichtten, maar ook spoedig versleten waren, öf wel ze minder hard te laten werken, zoodat ze langer mee konden. Velen nu waren van oordeel, dat de eerste methode de meest yoordeeüge was. Als gij de slaven flink afbeult, zoo zeiden zij, denken zij na den arbeid aan niets anders dan aan rusten en houden zij geen lust en geen kracht meer over om over hun slechten toestand na te denken en opstanden voor te bereiden. Het duurt niet lang meer, of men heeft onze boeren gebracht inden toestand der Romeinsehe slaven. Men kan dan rustig doorgaan met hen als slaven te behandelen, omdat zij de kracht en het geld missen zich daartegen te verzetten. Landbouwers, waakt, dat het zoover niet komt. Spant Uwe krachten in, om aan dit noodlot te ontkomen. Het is nü daarvoor nóg de tijd, weldra zal het te laat zijn. Sm. Leden var» de Boerenbonden, dit is Uw eigen orgaan. Voor geregelde verschijning is noodig, dat in ieder nummer een flink aantal advertenties wordt geplaatst. Landbouwers, adverteert ook daarom inde eerste plaats in Uw eigen blad 1 Boerenbonden en landarbeiders. Wanneer de producten nagenoeg waardeloos worden, kan het boerenbedrijf geen behoorlijk loon uitbetalen. Noodzakelijkerwijs heeft daarom een sterke prijsdaling der landbouw- en veeteeltproducten tengevolge, dat inden landbouw groote werkloosheid ontstaat en de loonen sterk dalen. Dit zien we ook bij deze crisis sterk tot uiting komen en waar de landarbeider met den kleinen boer per uur minder verdient dan alle andere arbeiders is deze gang van zaken dubbel te betreuren. De afzonderlijke boer vermag hiertegen echter niets; hij kan geen hooger loon uitbetalen dan de bedrijfsuitkomsten toelaten. Daarom is het in het belang van de landarbeiders, ais ze het streven der boerenbonden, dat uitgaat naar een toonenden garantieprijs voor de producten, met alle kracht steunen. Een goede prijs voor landbouwproducten, maakt het uitbetalen vaneen behoorlijk loon mogelijk. Daarom is een goede prijs voor boter, kaas, varkensvleesoh en granen óók in het belang van den landarbeider. Er bestaat in dit opzicht een tegenstelling tusschen de belangen van den landarbeider en den industrieelen arbeider. De laatste wenschl goedkoop© levensmiddelen tot alken prijs. Daardoor is ontstaan ©en toestand, waarbij volgens het Kamerlid Weitkamp de kleine boer en de Landarbeider de koelie zijn van den stedelijken arbeider. Dit is scherp uitgedrukt, doch mJ. niet te scherp. Laten onze landarbeiders eens ernstig en rustig overdenken, of het niet hun belang is, mede te werken aan ons doel. En of de afgevaardigden van de stedelijke arbeiders, die tegen steun aan melkveehouderij, varkenshouderij, e.a. zijn, niet lijnrecht in strijd handelen met de belangen van de landarbeiders. AGRARIëR.

OUDE WIJSHEID – VALSCHE WIJSHEID. Zoo langzamerhand begint zelfs de achterlijkste boer te begrijpen, dat het er met den boerenstand niet al te best voorstaat. Een arbeider inde stad, zonder vakkennis, verdient doorgaans meer dan een bekwame boer. De stedelijke werkloozen ontvangen meer aan steun dan onze allerbeste boerenarbeiders met lang werken verdienen. Inderdaad, de boerenstand is in onze samenleving achterop geraakt, heel veel achterop zelfs. „Maar,” zult gij zeggen, „dat kan niet zoo blijven bestaan, dat moet de regeering toch veranderen. Het gaat toch niet, de boeren hooge lasten te laten betalen opdat de ambtenaren salarissen kunnen ontvangen van fBO, f 100, f 125 per week. Dat zijn wantoestanden, dat is onrecht.” Past het echter onzen boerenstand wel, om zoo luid van onrecht te roepen? Laat ons wel bedenken, het is ten allen tijde de groote vraag geweest, wat precies recht is. En dan, is het niet vooral de schuld van den boer zelf geweest, dat hij inde maatschappij zoo achterop geraakt is bij de andere klassen? De boer heeft zich nooit ergens anders om bekommerd dan om zijn bedrijf, omdat hij meende, dat dat voor hem bet best en voordeeligst was. Het blijkt in onzen fijd echter duidelijk, dat de boer met hard werken alleen er niet komt. Hij heeft geen welvaart die evenredig is aan zijn vlijt, zijn kennis, zijn gestaag arbeiden. Het blijkt, dat de economische- en belastingpolitiek en de sociale wetten van grooten invloed zijn op zijn welvaart. Mogen wij daarom echter de Regeering hard vallen? Zeker, de politiek van de Regeering ten opzichte van den landbouw is ergerlijk slecht, en zij heeft groote schuld aan het treurige bestaan van onze plattelandsbevolking. Maar nog veel grooter is onze eigen schuld, ons tekort aan sociaal gevoel, onze zelfzucht, ons individualisme. Wij Boeren hebben immers nog nooit iets voor onze eigen zaak over gehad. Met het politiek besef van onze plattelandsbevolking is het treurig gesteld. En op een jammerlijke wijze is het platteland verdeeld, fel bestrijden de godsdiensten en klassen elkaar. Hoe kan men nu van onze Regeering en volksvertegenwoordigers verwachten, dat zij een goede landbouwpolitiek voeren? Vóór de crisis liet het platteland nauwelijks zijn stem hoeren. Een groot gedeelte van het platteland stemt op politieke partijen, die nog nooit iets goeds voor den landbouw hebben gedaan; hoe moet Den Haag dan niet het idee krijgen, dat men met de boeren alles kan doen. Zooals ineen stuk bouwland soms de goede planten worden verstikt door het overwoekerend onkruid, zoo worden diegenen, die geestelijke en stoffelijke verheffing van het platteland willen, daarin belemmerd door de onverschilligheid, onkunde en gemakzucht van de groote rest. WIJ moeten beginnen met onzen akker te wieden. En daarom, als wij wat willen bereiken, moeten wij beginnen met onzen akker te wieden. En hoeveel is er niet te wieden? Negentiende van onze boeren zijn moedeloos, gelooven nauwelijks dat het beter kan, durven of willen niet voor de piattelandsbelangen strijden. Wij moeten wel begrijpen; onze grootste tegenstanders bij onzen strijd voor de verheffing van het platteland, dat zijn niet de Regeering en de politieke partijen, maar dat zijnde onverschillige, of onwetende of egoïstische boeren. Als de boer zelf niet verandert, is ons werk en streven zonder toekomst. Wij willen geen boerenstand, die uit slechtbegrepen eigenbelang, uit onverschilligheid of gemakzucht, verkommert inde zorgen en nooden van zijn bedrijf of heelemaal opgaat inde geldverdienerij. Wij vechten niet alleen om een tientje hooger inkomen per week, het gaat om heel iets meer. Wij willen ophouwen ©en fleren, vrijen, zelfbewusten, welvarenden boerenstand, wij willen verdraagzamer en ruimer denkende menschen. Het zal een harde strijd worden; onze mannen moeten zijn het zuurdeesem van den boerenstand, ridders zonder vrees of blaam. En er is heel veel om tegen te strijden. Want een groot gedeelte van onzen boerenstand leeft bij oude, maar voor dezen tijd versleten wijsheden. De boer zegt: „schoenmaker, hou je bij je leest”, of wel; „ik bemoei mij alleen met mijn eigen zaken”. Dat was voor de boeren, tenminste zoo temg bet hun goed ging, een onbestreden wijsheid. Het is echter een valsche wijsheid. Sinds wanneer gaande zaken van het Rijk, van de provincie, van onze gemeente, ons niet meer aan? Sinds wanneer betalen wij geen belasting? Het droevige gevolg van die oude wijsheid is geweest, dat van alle standen, de boer verreweg het achterlijkst is en zijn arbeid het slechtst beloond krijgt. Onder deze omstandigheden zou een boerenstand, die zich alleen verdiept in het bedrijf en de landbouwwetenschap, toonen de nooden en behoeften vam dezen tijd niet te verstaan. Wie kan nog ontkennen, dat kennis en begrip van economisch-politieke zaken voor de boeren van niet minder belang is dan het onderwijs op technisch gebied. Maar hier krijgt de boer geen officieele voorlichting, zooals op de landbouwscholen, die met kwistige hand over het geheele land zijn gesticht en waar nog veel te weinig uren aan economie worden besteed. De regeering laat ons hier jammerlijk inden steek, wij zijn eigenlijk bekocht voor ons vele belastinggeld. Nu zullen wij zelf voor die voorlichting moeten zorgen. Daarom is het zoo goed, dat de noordelijke boerenbonden besloten hebben, tot het uitgeven vaneen eigen blad. Hierin kunnen wij wat inde bladen van onze landbouwmaatschappijen niet mogelijk is de zaken van ons land en dan in ’t bizonder voor zoover ze den b>er raken, behandelen. En vooral, wij moeten ton boer leeren strijden. Wij zullen van hem vragen: tijd, geld, opoffering, toewijding aan eigen zaak. Laat ons niet meenen, dat de strijd voor de opheffing van het platteland zoo gemakkeiijk gaat. Denk aan de arbeidersbeweging! De strijd

van den boer zal niet minder zwaar zijn. Ons blad kan inden strijd voor een beter, welvarender platteland een groote plaats innemen. Daarom, laten wij ons blad groot en sterk maken, tot een felle tribune, die den boer wakker schudt uit zijn lijdzaamheid. Sondel, Juli ’32. J. M. VAN DER GOOT, VAN OVER DE GRENZEN. Steun aan den Landbouw in Frankrijk. Het volgend© bericht vonden wij in het Hdbld.: PARIJS, 11 Aug. Hedenochtend is de Ministerraad onder voorzitterschap van den minister-president bijeen gekomen. Er werd bijna uitsluitend beraadslaagd over kwesties van binnenlandschen politie ken aard. In bet bizonder werd gesproken over de graanspeeulatie. De Minister van Landbouw deelde zijn collega’s mede, dat hij alle maatregelen heeft getroffen om den Franschen landbouw te steunen en dat hij gestreng zal optreden tegen degenen, die den landbouw willen benadeelen. Wanneer men dan bovendien in „De Veldbode” van 13 Aug. Leest ineen onderschrift van de hand van den heer Nijpels, dat volgens mondeling ontvangen mededeelingen de Fransche boer voor slechte kwaliteit tarwe f 14.30 a f 14.50 ontvangen had, terwijl waar de prijs thans f 12.50 bedroeg de Fransche minister van Landbouw den boeren den raad had gegeven, hun tarwe zooveel mogelijk vast te hemden, omdat hij maatregelen voorbereidde om den prijs te verhoogen, dan is bet niet kwalijk te nemen aan den Nederiandschen boer, als hij de verzuchting slaakt: „Begreep onze Regeering maar even goed de economische beteekenis van onzen stand, als haar Fran. sche collega’s.” BIJ DE WIEG. Op het strand geworpen door de kokende crisisbranding ligt daar het proefnummer van „LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ” voor ons. Wie onzer koesterde tot voor enkele jaren de stoute gedachte, dat groote groepen van boeren, in Provinciale Bonden saamgevat, het aanzien zouden geven aan een nieuw eigen orgaan, dat dienstig zal worden gemaakt aan de politiek-economische opvoeding van de agrarische groepen van ons Nederlandsche volk, om daarmee te trachten een geweldigen achterstand in te halen ten opzichte van andere groepen, die deze school met meer of minder succes hebben doorioopen? Hoe genoeglijk rolt het leven eens gerusten landmans heen, is tot een hoon geworden. Materieel© moeilijkheden overstelpen den boerenstand, als gevolg van de geweldige prijsdaling op de wereldmarkt, als gevolg van de weerloosheid in vergelijking met vele „beschutte” bedrijven en niet het minst als gevolg van het individualistische, dat den boer kenmerkt. De oplossing dezer opgestapelde moeilijkheden zal niet alleen op technische wijze kunnen geschieden; wel is ©en eerste eisch, dat het peil van den landbouw blijft gehandhaafd. De oplossing zal vooral langs politieken weg gevonden moeten worden, een weg, tot nu toe alleen uiterst schroomvallig betreden dooreen groot gedeelte der boerenbevolking. Deze ongeschooldheid opheffen is de voornaamste taak van „Landbouw en Maatsch a p p ij”, naar binnen en het uitdrogen van de agrarische gedachte, ontsproten in het brein van degenen, die zich leiders mogen noemen, aan het Nederlandsche volk in zijn geheel, is haar grootsche taak naar buiten. Daarnaast is een eigen orgaan de echte specie voor ieder organisatiegebouw, omdat het periodieke contact door de krant met andere streken of gewesten meer en meer in staat stelt om de deelen te onderscheiden van het geheel. Al te vaak ziet men alleen de hoornen, niet het bosch. Wil dan deze nieuwe „Persaanwinst” aan haar doel beantwoorden, dan dient vooropgesteld, dat de inhoud aantrekkelijk is en blijft, opdat niet alleen het aantal abonné’s, maar vooral het aantal dat waarlijk leest, steeds stijge. Alleen op die manier zal het te sorteeren effect zoo groot mogelijk zijn, rü. om op eensgezinde wijze, massaal aan de Openbare Meening. de eerlijke, gefundeerde overtuiging op te dringen, dat de Landbouw en zijn beoefenaars onrecht wordt aangedaan. Dat hij iets beters verdient, dan de vaak negatieve waardeering vooral van die groepen, wier belangen zoo prachtig parallel loopen met diö van den landbouw. Een breede schare van medewerkers zal ineen gevoelde behoefte voorzien in dezen. Niet alleen voor de groote lijnen, die om uitstippeling vragen, maar ook voor locale bijdragen, welke getuigen van wat er leeft, van wat er wordt gestreden en...... geleden. Dat alles en nog veel meer moet ons de plaats doen veroveren onder de zon, waarop we recht hebben en het zal de groote verdienste kunnen zijn van de huidige worsteling om het bestaan, dat zij ons er toe aanzet, ja dwingt, om middelen te beramen, uiteindelijk als overwinnaar uit het strijdperk te treden. Dat aan „Landbouw en Maatschappij” bovenal een „rijk” leven mag beschoren wezen, mag haar door degenen, die peet staan bij haat wieg, zeker van harte worden xoegewenscht, Wildervank, 8 Aug. 1932. B. MEIHUIZEN,